De afgelopen paar jaar werkte ik aan Heimwee naar het onbekende, een vertaling van de verzamelde prozagedichten van Clark Ashton Smith. Later dit jaar verschijnt een gebonden editie en de voorinschrijving annex crowdfunding daarvoor staat inmiddels open.
Iemand zou me kunnen vragen: ‘Dat werk van die Clark Ashton Smith, waar gaat dat eigenlijk over?’ Hij behandelt een veelheid aan onderwerpen en thema’s, en wie al zijn werk leest ontwaart daar wel een patroon in. Ik heb getracht van die elementen in een overzichtelijk lijstje te maken.
- Het verlangen naar verre werelden en andere tijden. Dit is in beginsel een vrij klassiek romantisch thema. Onderwerpen uit de Griekse mythologie, fabels uit het verre oosten en steden uit de verhalen van duizend-en-een-nacht passeren zowel in zijn proza als in zijn poëzie regelmatig de revue. In tegenstelling tot veel andere romantische schrijvers verheerlijkt Smith die tijden en plaatsen meestal niet. Hij wekt wel een gevoel van weemoed en verlangen op naar wat ver en verloren is, maar hij maakt het niet mooier dan het hoeft te zijn. Sterker nog: vaak benadrukt hij hoezeer het vervallen is; van al dat schoons is niet veel over. Daarin toont Smith dat hij, ondanks zijn weelderige schrijfstijl, de romantiek ook een beetje voorbij is en er als schrijver van de 20ste eeuw op reflecteert. Goede voorbeelden zijn de prozagedichten Het heengaan van Aphrodite en Narcissus, maar ook bijvoorbeeld Chinoiserie.
- Het kosmische & de droom. Smith kiest vaak voor het grote plaatje en het verre perspectief. We bewegen ons in een onmetelijk universum en door eonen van tijd. De schrijver is daarin zowel de alwetende schepper als een nietig en onbeduidend vlekje. Typische voorbeelden zijn Uit de krochten van het geheugen (zie citaat bovenaan) en De kristallen. Vaak wordt dit perspectief gecombineerd met de droom en het onderbewuste. Ik had het als twee verschillende thema’s kunnen benoemen, maar bij Smith liggen ze zo dicht bij elkaar, en vloeien zozeer in elkaar over, dat ik ze bij voorkeur als één benoem. Juist de droom en de fantasie vormen de poort naar het echte verre of kosmische perspectief.
- Het bizarre en vervreemdende. Het verlangen naar verre werelden en andere tijden wordt regelmatig vermengd met het kosmische perspectief. Smith kiest onderwerpen en werelden en plaatst ze in vroege tijden of juist in de nadagen van ons zonnestelsel. In zijn korte verhalen doet hij dat op de verloren continenten Poseidonis en Atlantis en in de toekomstige wereld Zothique. Die plekken en verhalen zijn zo ver dat het vreemde en bizarre de boventoon voert. Dit kenmerkt het merendeel van zijn korte verhalen en is ook in zijn prozagedichten soms terug te vinden. De bloemenduivel is een goed voorbeeld. De openingszin; “In een font van porfier, op de top van een pilaar van serpentijn, heeft het ding sinds de oertijd bestaan, in de tuin van de koningen die heersen over equatoriaal gebied op de planeet Saturnus.”
- De liefde. Gelukkig is niet alles kosmisch of bizar. Een wezenlijk thema bij Smith is de liefde. Als er iets is dat hoop en zin geeft is het de liefde en het menselijk verlangen daarnaar. Niet altijd is de liefde hoopvol of gespeend van ironie; regelmatig is de liefde verloren of onbereikbaar. Maar er is ook menig gedicht dat enkel de liefde en het verlangen beschrijft, zonder de bijsmaak van rouw of wanhoop. Kijk uit naar de prozagedichten De litanie van de zeven kussen en (ondanks de titel) De verschrikking van de woestenij en Offergave.
- Humor, en dan vooral: de ironie. Als je humor moet aanwijzen of uitleggen is als snel de aardigheid eraf. Maar bij Smith helpt het wel om de lezer een beetje op weg te helpen, want de humor komt in de vorm van ironie, die vaak erg situationeel is, en waarvoor je de tekst een beetje in zijn historische context moet plaatsen. In de tekst Narcissus beschrijft Smith de Griekse held starend in een poel nogal beduimeld water. Dat vind ik op zichzelf al vrij hilarisch, bij de gedachte dat van oudsher Narcissus wordt afgebeeld naast kristalhelder water, waarin hij verliefd naar zijn eigen beeltenis kan staren. En in het vervolg van het vers schrijft Smith niet veel meer dan ‘en als hij in de weerspiegeling zijn eigen gelaat en ogen vindt, zal hij ook zelf wel zien dat hij niet helemaal goed snik is’. Maar dat dan in prachtige volzinnen. Het is de moeite waard om de teksten van Smith te lezen en alert te zijn op milde satire en speelse relativeringen. Lees bijvoorbeeld ook Het heengaan van Aphrodite en De Demon, de Engel en Schoonheid door die bril. Bij sommige teksten is de humor toegankelijker zoals bij de dialoog Het lijk en het skelet.
Zonder twijfel zijn er nog andere onderwerpen en thema’s in het werk van Smith te ontdekken. En sommige thema’s kun je verder splitsen of onderverdelen. Tot slot moet ik benoemen dat de rode draad door al die thema’s heen het taalgebruik van Smith is. Dit is het meest kenmerkend. Hij schrijft zelf over zijn schrijfstijl; ‘Mijn eigen bewuste ideaal is de lezer te misleiden tot het aanvaarden van een onmogelijkheid, of een reeks van onmogelijkheden, door middel van een soort verbale zwarte magie, waarbij ik gebruik maak van proza-ritme, metafoor, vergelijking, klankkleur, contrapunt en andere stilistische middelen, als een soort bezwering.’
Dus wie mij vraagt waar het werk van Smith over gaat, moet ik eigenlijk, al dan niet met enige ironie, antwoorden: verwacht niets dan betoverd te worden.