Berichten

Je kunt er maar beter voor uitkomen

Dat ik op jongens val wist ik denk ik al toen ik een jaar of tien was. Ik sprak er niet over. In eerste instantie niet omdat het niet zou mogen, of omdat ik mij van enig kwaad bewust zou zijn, maar omdat het niet in me opkwam. Het hoorde bij me, het was een gegeven. Er was geen reden om dat expliciet uit te spreken. Onvermijdelijk groeide het bewustzijn dat het niet de norm was. Of het nu ging om het spel tussen jongens en meisjes op school, of familie die de verwachting uitsprak dat ik een keer met een meisje thuis zou komen, dat ik op jongens viel paste niet in het plaatje. En daar werd ik even stil van. Tot mijn achttiende. Toen realiseerde ik me dat stil zijn en mijn gevoelens opkroppen geen duurzame oplossing was.

Ik vertelde het aan vrienden en aan mijn ouders. Ik schreef een verhaal en een artikel over homoseksualiteit voor de schoolkrant. De hele school wist het daardoor en ik was blij dat ik voor mijn eindexamen nog wat aan de zichtbaarheid van homoseksualiteit had gedaan. Ik had die zelf zo gemist. Ze moesten er zijn, die homoseksuele leerlingen en leerkrachten, maar het was iets waar je niet over sprak. Zelfs tijdens de seksuele voorlichting (dat noemden ze ‘relationele vorming’) in de derde klas was het iets waar slechts terloops naar verwezen werd ‘dat bestaat ook’ en waar de leraren zo kort mogelijk bij stil wilden staan.

In het jaar van mijn coming out bezocht ik voor het eerst Villa Lila in Nijmegen en werd lid van de homojongerengroep Pinkeltje (tegenwoordig Dito). Ik zat in een introgroep. Ik had mijn eerste vriendje. Ik schreef ook een jeugdnovelle (young adult avant la lettre) waarin ik mijn ervaringen verwerkte.

De titel was Zwijgen is zilver. Ik was er destijds heel trots op. Ik las hem integraal voor aan een aantal vrienden, die er erg enthousiast over waren. Ik stuurde hem naar een tiental uitgeverijen die hem allemaal resoluut afwezen. Alleen van de SUN kreeg ik een korte toelichting: er was nog teveel redactie nodig. Ik wist toen nog niet zo goed wat ik met die feedback moest. Ik publiceerde het verhaal als feuilleton in het blad De Voorheen van Pinkeltje en daarmee was het voor mij op dat moment goed.

Ik herlas het werk afgelopen jaar omdat ik mijn ‘ongepubliceerde’ werk doornam. Project Mnemosyne. Ik voelde meteen dat het inderdaad redactie behoefte, maar ik werd ook geraakt door de humor, de sfeer en de toon van het verhaal. Ik had het ooit geschreven omdat er zo weinig positieve boeken waren over homo’s. Omdat het altijd slecht afliep: iedereen ging dood of was ongelukkig. En de hoop, de tederheid en het optimisme waren op iedere pagina voelbaar, ondanks twijfels en onzekerheden.

Het eerste hoofdstuk was een probleem. Dat was slecht geschreven met stroeve dialogen. Het verhaal kwam ook te traag op gang. Ik herschreef het drie keer. Het advies van mijn redacteur, mijn man Mel Lambers, was eenvoudig: schrappen. Het andere advies had ik wel bedacht maar nog niet durven omarmen: herschrijf het werk van de verleden naar de tegenwoordige tijd. Ik deed dat met het nieuwe eerste hoofdstuk (voormalig hoofdstuk 2). En meteen was duidelijk dat het verhaal er frisser, directer en beter van werd.

De seksscènes in het werk zijn expliciet. Daar kreeg ik destijds ook al wat reacties op. Of dat wel nodig was. En of iedereen daar wel van gediend zou zijn. Dat was ook bij de meest recente redactieronde het geval. Wie er niet van gediend is, bladert er maar snel overheen. Maar er zijn te veel werken waarin homoseksualiteit te verhuld beschreven is. En te veel werken waarin juist de seks het probleem of het dramatisch zwaartepunt vormt. Ik moest daar tegenwicht aan bieden. Het hoort er voor mij bij. Ik hoop maar dat het voor sommige lezers juist de positieve herkenning of het voorbeeld zal zijn dat ze nodig hebben.

De enige twijfel die ik hield bij het eindresultaat is wat de potentiële doelgroep voor het werk is. Ik schreef het op mijn achttiende voor leeftijdgenoten. Misschien is het nog steeds een leuk werk voor jongvolwassenen. Maar het is ook een brok jaren-90 nostalgie voor vijftigplussers, de mensen die nog steeds mijn leeftijdsgenoten zijn.

Enfin, het werk is afgestoft, geredigeerd en uitgegeven. En ik laat het nu zijn weg naar de lezer vinden – van welke leeftijd dan ook.

Zwijgen is zilver is verkrijgbaar via het intekenformulier op mijn website – en via bol.com

Als je maar gelukkig wordt – het gif dat bezorgdheid heet

Heb je wel eens iets gedaan waarvan je dacht: dit is goed. Een moment van bevrijding. Je kwam dichter bij jezelf. Waarheid en zelfinzicht voerden de boventoon… En dat juist op dat moment anderen je verschrikt, meewarig, meelijwekkend of bezorgd aanstaarden. Met zo’n blik van: hier wordt je leven niet beter van. Als dit maar goed komt…

Iedereen die een coming-out heeft gehad heeft denk ik zo’n moment gehad. Er zijn geen negatieve reacties voor nodig. Tegen echt negatieve reacties kan je je verweren door je af te sluiten of er tegenin te gaan. Vluchten of vechten. Maar ook (en soms juist) de kleinere en onuitgesproken momenten van schrik en afwijzing kunnen traumatisch zijn.

Want wat doe je met de teleurstelling, de bezorgdheid en het medelijden van de mensen die om je geven. Daar is geen verweer tegen. Mildheid past, want het is allemaal goed bedoeld. Een beetje bezorgdheid kan zelfs terecht zijn: om het risico op discriminatie, of bijvoorbeeld aids. Een beetje schrik en bezorgdheid bij ouders en vrienden mag je niet veroordelen. Maar het helpt je niet, en dat mag ook gezegd worden.

Teleurstelling, bezorgdheid en medelijden: het is allemaal ballast. Ongewenste cadeautjes waar je geen plek voor hebt en die niet bij je passen. Je kunt er niet voor vluchten, zonder afstand te nemen van je familie of vrienden. Je kunt niet vechten zonder het risico op een breuk in de relatie. Het is wellicht ook zinloos: je krijgt niet uitgelegd waarom mensen niet bezorgd moeten zijn. Maar je kunt de last van hun oordeel en emoties ook niet accepteren, zonder er zelf onder gebukt te gaan.

In zijn extreme vorm is bezorgdheid giftig. Je ziet heden ten dage steeds vaker zelfbenoemde ‘bezorgde ouders’ die tegen iedere vorm van seksuele of maatschappelijke voorlichting op school zijn. Ze willen niet dat hun kind ‘zo’ wordt. En zelfs niet dat het er ooit over hoort. De meest elementaire kennis over de ontwikkeling van kinderen wordt daarmee ontkent. Nieuwsgierigheid zoekt zijn weg. Wat in de aard zit zal er op een gegeven moment uitkomen. Het enige wat deze ouders bereiken, is dat hun kinderen bij gebrek aan voorlichting en voorbeelden diepongelukkig raken.

Ik denk en hoop dat dit vooralsnog uitwassen zijn. Of het nu via school, bibliotheekboeken, televisie of social media gaat; vroeger of later zal iedereen een eigen weg vinden. Gradaties van bezorgdheid, afkeuring of schrik zullen er vrijwel altijd wel zijn, zolang er verwachtingen en rollenpatronen bestaan. Het enige wat je kunt hopen is dat de initiële reactie snel wegebt en plaatsmaakt voor vreugde, trots en stimulans, als de mensen om je heen zien dat jij gelukkiger bent. Als ze zien dat het beter met je gaat als je jezelf kunt zijn en je eigen weg mag zoeken.

Ik heb zelf het geluk gehad dat het in de meeste gevallen zo liep. Mijn ouders hebben me na wat gepaste bezorgdheid bedolven onder een niet aflatende golf van trots en liefde. Een paar vrienden ben ik wel kwijtgeraakt.

Maar wat de reacties ook zijn: het is geen reden om in de kast te blijven zitten. Het is daar soms even veilig: als je voor jezelf nog dingen op een rijtje wilt krijgen. Of als je eerst wilt groeien of weerbaarder wilt zijn. Maar uiteindelijk wil je open kunnen zijn over wie je bent en op wie je valt. En het leven leiden dat bij je past.

In onze maatschappij moet iedereen zichzelf mogen zijn.  En daar vrijelijk voor uit kunnen komen. Ook op werk, studie of school. Onbelemmerd en zonder zorg over afkeuring. Nu is dat nog een utopie en de afgelopen jaren is de situatie eerder verslechterd dan verbeterd.

Morgen is het Paarse Vrijdag – een dag die er hopelijk aan bijdraagt dat iedereen zichzelf kan zijn – en daar op een zelfgekozen moment voor uit kan komen. Zonder negatieve reacties, in wat voor vorm dan ook.

Het fenomeen Paarse Vrijdag bestond nog niet in de tijd dat ik zelf op de middelbare school zat. Ik schreef een jeugdnovelle over die tijd met de titel Zwijgen is zilver. Daarover meer in de tweede helft van dit blog-tweeluik. Je kunt er maar beter voor uitkomen.

Afgestoft en opgepoetst de wereld in

Glaskunstwerk van Frank Biemans (waar ik ooit het gedicht ‘De wonderbox’ bij schreef).

Ik heb mijn schrijfarchief doorgenomen en werken die te mooi zijn om in de la te laten liggen vinden nu één voor een hun weg naar publicatie. Het was een klus waar ik in 2022 al mee begonnen was. Ik publiceerde destijds een overzicht in dit blogbericht. Hieronder een stand van zaken, en een aantal data om alvast in de agenda te zetten.

Nieuwe publicaties

  • Als onderdeel van wat ik noem ‘project Mnemosyne’ verscheen eerder dit jaar al de paperbackeditie van Onwaarschijnlijke Helden. Deze uitgave is inmiddels ook ingekocht door een aantal bibliotheken in Nederland.
  • Zonder er al te veel ruchtbaarheid aan te geven publiceerde ik voor de liefhebbers mijn homage aan Maarten Toonder, De Zinkwafels, op mijn website.
  • Het was oorspronkelijk niet gepland, maar de website Fantasywereld.nl nam contact met me op met de vraag of ik mee wilde werken aan een reeks artikelen over het rollenspel queeste. Dat leidde ook tot het inrichten van een projectpagina op mijn eigen website, waar het materiaal gedownload kan worden.

Publicaties in voorbereiding

  • Zwijgen is zilver – een jeugdnovelle over een coming out in de jaren 90.
  • Deelschot – mijn verzamelde poëzie ‘van de eerste vijftig jaar’
  • Het uur van Leviathan – het magische verhaal over zinkgaten, herrijzende monsters en de liefde.

Alle drie de publicaties zitten op dit moment in de redactionele molen en verschijnen als het goed is (uiterlijk) op 3 november.

Voor in de agenda

  • Op zaterdag 2 september ben ik in Nieuw-Vennep voor de fantasy conventie Fantasticon. Ik sta er met een tafel te verkopen boeken en verder is het een leuke gelegenheid om met schrijvers en lezers bij te praten. Bekijk het programma op https://fantasticon.nl/
  • Om mijn poëzievoordrachtvaardigheid een beetje uit de mottenballen te krijgen neem ik hoogst waarschijnlijk op 7 september deel aan het open podium van het Nederlands Poëziecentrum. Het podium is die avond van 20u tot 22u in de Valkhofkapel in Nijmegen.
  • Ik neem deel aan de manifestatie/marathon 1000 dichters. Als onderdeel daarvan draag ik een gedicht voor op maandag 2 oktober 2023 om 14:45 in Boekhandel Hijman Ongerijmd – Grote Oord 15 (Jansstraat) 6811 GA Arnhem. Het is een week die bruist van de poëzie – bezoek de website.
  • Op vrijdag 3 november organiseer ik een literaire avond in het Roze Huis in Nijmegen. Het hoofdthema wordt Queer- of Regenboogliteratuur. Rondom een gevarieerd programma ga ik met gasten en publiek in gesprek over het anders-dan-anders in de literatuur. Zodra het programma wat meer gestalte krijgt zal ik er nog een blogbericht over plaatsen.
Een van de vele gedichten uit het archief. Het is nog even afwachten of (of in wat voor vorm) deze de redactieronde overleeft.

De heimwee is nu

Het zal de trouwe volgers van mijn weblog niet ontgaan zijn, dat ik de afgelopen jaren werkte aan een vertaling van de prozagedichten van de Amerikaanse schrijver Clark Ashton Smith.

Het project is voltooid en donderdag 3 november houden we de bundel Heimwee naar het onbekende ten doop en geef ik een inleiding op het leven en werk Smith. Dit is natuurlijk een uitgelezen kans voor wie wil kennismaken met deze in Nederland nog vrijwel onbekende schrijver/dichter.

Iedereen is van harte welkom in het Poëziecentrum Nederland. Aanvang 19.00u.

Voor in de agenda

Bij het verschijnen van Heimwee naar het onbekende, de verzamelde prozagedichten van Clark Ashton Smith organiseer ik twee activiteiten in het Poëziecentrum Nederland. Op 8 september een Close Reading en op 3 november een boekpresentatie. Hieronder staan de teksten voor de persberichten die de komende weken de deur uit gaan. Zet het maar vast in je agenda en zegt het voort!

Persbericht

Voor het eerst verschijnen de prozagedichten van Clark Ashton Smith (1893–1961) in Nederlandse vertaling. Smith staat om zijn poëzie bekend als ‘the last of the great romantics’. Om zijn proza is hij bekend als een pionieer in fantasy en science ficiton. In zijn bijzondere prozagedichten komen beide werelden samen. Het is een kruispunt in de literatuur.

Bij gelegenheid van de verschijning organiseert de vertaler, Frank Norbert Rieter, in samenwerking met Poëziecentrum Nederland aldaar twee activiteiten.

donderdag 8 september

Close Reading van de prozagedichten van Clark Ashton Smith

Samen met vertaler Frank Norbert Rieter duik je in de teksten om alle lagen van Smith’s poëtische schrijfstijl te doorgronden. Het is zowel een kennismaking met het werk van Smith als tevens een verkenning in de thema’s en het taalgebruik van de romantiek. Aan de hand van diverse passages worden ontleningen en verwijzingen naar andere werken zichtbaar gemaakt.

Aanmelden: hallo@franknorbertrieter.nl

Aanvang 19.00 u

Bijdrage: 5 euro p.p.

Locatie:

Poëziecentrum Nederland

Mariënburg 29

6511 PS Nijmegen

https://www.poeziecentrumnederland.nl/

donderdag 3 november

Lezing en boekpresentatie ‘Heimwee naar het onbekende’,

De Nederlandse uitgave van de prozagedichten van Clark Ashton Smith wordt ten doop gehouden in het sfeervolle Poëziecentrum Nederland. Het werk wordt ingeleid met een lezing, geïllustreerd met beeldmateriaal, tekstvoorbeelden en uiteraard de nodige onderhoudende anekdotes en saillante details.

Aanvang 19.00 u

Toegang gratis (of een vrijwillige bijdrage voor het PcN)

Deze activiteiten worden natuurlijk ook opgenomen in de agenda van schrijvenonline.nl

Het juiste plaatje bij de juiste tekst

Een goede illustratie laat niet zien wat er in een tekst staat. Een goede illustratie verbeeldt en versterkt de tekst zodanig dat de verbeelding van de lezer nog altijd geprikkeld wordt. En andersom moet het ook kloppen. De tekst voegt iets toe en beschrijft niet alleen wat er is verbeeld. Maar wat moet het dan precies toevoegen?

Carl Hollander (bron: Letterkundig Museum)

Als ik terug denk aan werken met illustraties die me zijn bijgebleven denk ik met name aan vele kinderboeken. Als eerste aan Carl Hollander, die de boeken van Paul Biegel illustreerde. Vervolgens aan de etsen bij het werk van Jules Verne en Alexandre Dumas. Die illustraties gaven toch vrij letterlijk weer wat er gebeurde? Bij de meeste volwassen literatuur is het plaatsen van illustraties helaas een beetje ‘uit’. Menig roman werd wel verstripboekt, maar dat is toch een ander genre. Fantasy en SciFi worden soms wel rijkelijk geïllustreerd – ik denk dan als eerste aan het werk van Tolkien. Wat Tolkien zelf maakte, en ook het werk van Pauline Bayes, kan ik erg waarderen. Het recentere werk, zoals dat van John Howe, is me wat te realistisch en te letterlijk. Het laat me weinig ruimte voor mijn eigen fantasie. De sfeer smaakt me minder – te weinig mysterie en verwondering. Het werk is te af. Als ik zo’n plaatje zie denk ik eigenlijk nooit: ‘waar zou dat verhaal over gaan’ of ‘wat zou er achter die horizon liggen?’

Ik denk dat ik de kern raak met ‘sfeer en verwondering’. Dat was precies waarom ik zo blij was toen Tais Teng aanbood om illustraties voor Heimwee naar het onbekende te leveren. Zijn werk doet precies dat: verwondering opwekken. De teksten van Smith en Tais werk versterken elkaar over en weer. Naast elkaar ga je ze beide met andere ogen bekijken.

Bij de eerste integrale uitgave van Smiths prozagedichten koos uitgeverij Arkham House voor de illustrator Frank Utpatel. Zijn stijl is vrij klassiek, en sluit goed aan bij de romantische kant van Smiths werk. Het doet me denken aan de illustraties van Sidney Sime bij het werk van Dunsany. Dat is op zichzelf prachtig, maar bij de bizarre en kosmische kant past in mijn beleving ander soort werk.

Smith maakte zelf ook illustraties. Die zijn gemaakt in een eenvoudige, bijna naïeve stijl. Het wordt gekenschetst als ‘outsider art‘. Smith koos die stijl bewust. Omdat zijn verhalen in verre, bizarre werelden speelden vond hij een conventionele stijl of techniek niet passend. Hoewel ik dat kan waarderen vind ik die stijl minder geschikt om naast tekst te plaatsen. Soms is het tè naïef en daarmee minder toegankelijk en teveel een ‘acquired taste’. Veel lezers zal het juist van de tekst afleiden in plaats van uitnodigen om van de tekst en plaatjes naast elkaar te genieten.

Er is een stijl nodig die wel de vervreemding en verwondering oproept, zonder de lezer af te stoten of teveel te verwarren. Niet voor niets koos Arkham House bij de uitgave A Rendezvous in Averoigne voor illustraties van Jeffrey K. Potter. Diens werk vertoon in de verte wel wat gelijkenis met dat van Tais Teng door het foto-realisme, de collageachtige technieken en het gebruik van fractalen. De thema’s zijn eveneens betoverend, bizar en vervreemdend: het is makkelijk er de vergezichten in te zien aan het einde van tijd en ruimte, zoals Smith die in zijn teksten verbeeldt.

Tais Teng verstaat die kunst ook; de lezer-beschouwer wordt geprikkeld om te fantaseren en bij iedere schakeling tussen tekst en tekening kan je iedere keer weer nieuwe dingen ontdekken. Uiteindelijk plaatste ik zestien werken bij de teksten waarmee het een prachtige en zeer rijk geïllustreerde bundel is geworden.

Op de projectpagina van Heimwee naar het onbekende vind je ook de omslagillustratie en het frontispice.

De thema’s van Clark Ashton Smith

De afgelopen paar jaar werkte ik aan Heimwee naar het onbekende, een vertaling van de verzamelde prozagedichten van Clark Ashton Smith. Later dit jaar verschijnt een gebonden editie en de voorinschrijving annex crowdfunding daarvoor staat inmiddels open.

Iemand zou me kunnen vragen: ‘Dat werk van die Clark Ashton Smith, waar gaat dat eigenlijk over?’ Hij behandelt een veelheid aan onderwerpen en thema’s, en wie al zijn werk leest ontwaart daar wel een patroon in. Ik heb getracht van die elementen in een overzichtelijk lijstje te maken.

  1. Het verlangen naar verre werelden en andere tijden. Dit is in beginsel een vrij klassiek romantisch thema. Onderwerpen uit de Griekse mythologie, fabels uit het verre oosten en steden uit de verhalen van duizend-en-een-nacht passeren zowel in zijn proza als in zijn poëzie regelmatig de revue. In tegenstelling tot veel andere romantische schrijvers verheerlijkt Smith die tijden en plaatsen meestal niet. Hij wekt wel een gevoel van weemoed en verlangen op naar wat ver en verloren is, maar hij maakt het niet mooier dan het hoeft te zijn. Sterker nog: vaak benadrukt hij hoezeer het vervallen is; van al dat schoons is niet veel over. Daarin toont Smith dat hij, ondanks zijn weelderige schrijfstijl, de romantiek ook een beetje voorbij is en er als schrijver van de 20ste eeuw op reflecteert. Goede voorbeelden zijn de prozagedichten Het heengaan van Aphrodite en Narcissus, maar ook bijvoorbeeld Chinoiserie.
  2. Het kosmische & de droom. Smith kiest vaak voor het grote plaatje en het verre perspectief. We bewegen ons in een onmetelijk universum en door eonen van tijd. De schrijver is daarin zowel de alwetende schepper als een nietig en onbeduidend vlekje. Typische voorbeelden zijn Uit de krochten van het geheugen (zie citaat bovenaan) en De kristallen. Vaak wordt dit perspectief gecombineerd met de droom en het onderbewuste. Ik had het als twee verschillende thema’s kunnen benoemen, maar bij Smith liggen ze zo dicht bij elkaar, en vloeien zozeer in elkaar over, dat ik ze bij voorkeur als één benoem. Juist de droom en de fantasie vormen de poort naar het echte verre of kosmische perspectief.
  3. Het bizarre en vervreemdende. Het verlangen naar verre werelden en andere tijden wordt regelmatig vermengd met het kosmische perspectief. Smith kiest onderwerpen en werelden en plaatst ze in vroege tijden of juist in de nadagen van ons zonnestelsel. In zijn korte verhalen doet hij dat op de verloren continenten Poseidonis en Atlantis en in de toekomstige wereld Zothique. Die plekken en verhalen zijn zo ver dat het vreemde en bizarre de boventoon voert. Dit kenmerkt het merendeel van zijn korte verhalen en is ook in zijn prozagedichten soms terug te vinden. De bloemenduivel is een goed voorbeeld. De openingszin; “In een font van porfier, op de top van een pilaar van serpentijn, heeft het ding sinds de oertijd bestaan, in de tuin van de koningen die heersen over equatoriaal gebied op de planeet Saturnus.”
  4. De liefde. Gelukkig is niet alles kosmisch of bizar. Een wezenlijk thema bij Smith is de liefde. Als er iets is dat hoop en zin geeft is het de liefde en het menselijk verlangen daarnaar. Niet altijd is de liefde hoopvol of gespeend van ironie; regelmatig is de liefde verloren of onbereikbaar. Maar er is ook menig gedicht dat enkel de liefde en het verlangen beschrijft, zonder de bijsmaak van rouw of wanhoop. Kijk uit naar de prozagedichten De litanie van de zeven kussen en (ondanks de titel) De verschrikking van de woestenij en Offergave.
  5. Humor, en dan vooral: de ironie. Als je humor moet aanwijzen of uitleggen is als snel de aardigheid eraf. Maar bij Smith helpt het wel om de lezer een beetje op weg te helpen, want de humor komt in de vorm van ironie, die vaak erg situationeel is, en waarvoor je de tekst een beetje in zijn historische context moet plaatsen. In de tekst Narcissus beschrijft Smith de Griekse held starend in een poel nogal beduimeld water. Dat vind ik op zichzelf al vrij hilarisch, bij de gedachte dat van oudsher Narcissus wordt afgebeeld naast kristalhelder water, waarin hij verliefd naar zijn eigen beeltenis kan staren. En in het vervolg van het vers schrijft Smith niet veel meer dan ‘en als hij in de weerspiegeling zijn eigen gelaat en ogen vindt, zal hij ook zelf wel zien dat hij niet helemaal goed snik is’. Maar dat dan in prachtige volzinnen. Het is de moeite waard om de teksten van Smith te lezen en alert te zijn op milde satire en speelse relativeringen. Lees bijvoorbeeld ook Het heengaan van Aphrodite en De Demon, de Engel en Schoonheid door die bril. Bij sommige teksten is de humor toegankelijker zoals bij de dialoog Het lijk en het skelet.

Zonder twijfel zijn er nog andere onderwerpen en thema’s in het werk van Smith te ontdekken. En sommige thema’s kun je verder splitsen of onderverdelen. Tot slot moet ik benoemen dat de rode draad door al die thema’s heen het taalgebruik van Smith is. Dit is het meest kenmerkend. Hij schrijft zelf over zijn schrijfstijl; ‘Mijn eigen bewuste ideaal is de lezer te misleiden tot het aanvaarden van een onmogelijkheid, of een reeks van onmogelijkheden, door middel van een soort verbale zwarte magie, waarbij ik gebruik maak van proza-ritme, metafoor, vergelijking, klankkleur, contrapunt en andere stilistische middelen, als een soort bezwering.’

Dus wie mij vraagt waar het werk van Smith over gaat, moet ik eigenlijk, al dan niet met enige ironie, antwoorden: verwacht niets dan betoverd te worden.

De schoonheid van een zonderling

De afgelopen paar jaar werkte ik aan Heimwee naar het onbekende, een vertaling van de verzamelde prozagedichten van Clark Ashton Smith. Later dit jaar verschijnt een gebonden editie en de voorinschrijving annex crowdfunding daarvoor staat inmiddels open.

Artikel op de voorpagina van The Call, San Francisco 2 augustus 1912

Clark Ashton Smith is wellicht wat je noemt een ‘writers writer’; een schrijver die vooral door andere schrijvers wordt gelezen en aanbevolen. Wellicht vooral voor de literaire fijnproever. Zonder twijfel kwaliteit, met enige erkenning, maar zonder al te veel succes. (Lees meer over het fenomeen writer’s writer in The NewYorker en op LitHub).

Smith behoorde samen met H.P .Lovecraft (Cthulhu Mythos) en Robert E. Howard (Conan the Barbarian) tot ‘de grote drie’ van het tijdschrift Weird Tales. Hij was waar het ging om vakmanschap en originaliteit wellicht de beste schrijver van de drie. Die suggestie wordt door collega schrijvers en critici met regelmaat gewekt. Of dat waar is blijft natuurlijk voer voor debat, maar hoe dan ook is vermeend de beste zijn nooit een waarborg voor het hebben van succes en het bereiken van de grootste lezersschare.

Dat geldt ook voor zijn poëzie. Smith was in de eerste plaats een dichter en hij oogstte al jong lovende kritieken. Kranten noemden hem een wonderkind, de ‘the Boy Genius of the Sierras’ en ‘the Keats of the Pacific Coast’. Hij werd geroemd door literair kopstuk Ambrois Bierce en hij werd de protegé van de destijds bekende Californische schrijver George Sterling. Maar een echte landelijke doorbraak als dichter kwam er nooit. Dat zal wellicht voor een deel aan de poëzie zelf gelegen hebben; de literaire trend neeg al naar realisme en modernisme en de belangstelling voor de romantiek was tanende. Maar doorslaggevend was zonder twijfel Smith’s zeer bescheiden en teruggetrokken aard.

Clark Ashton Smith werd geboren op 13 januari 1893 in Long Valley, Californië. Smith had in zijn jonge jaren een zwakke gezondheid, en hij leed aan angsten. We weten niet met zekerheid wat hij zoal mankeerde, maar wel dat het bepalend was voor zijn ontwikkeling. Omdat hij veel thuis bleef, las hij uit de lokale bibliotheek. Uiteindelijk nam hij, gesteund door zijn ouders, zijn eigen opleiding en ontwikkeling ter hand. Hij studeerde uit de Encyclopedia Brittanica en de Websters Unabridged Dictionary, en las die in hun geheel door. Smith had een goed geheugen voor feiten en woorden, en zijn zelfstudie heeft zijn rijke woordenschat en zijn voorliefde voor het gebruik van een nauwgezet, kleurrijk idioom sterk beïnvloed.

Zijn ouders waren arm en woonden in een blokhut op een afgelegen stukje land. Smith heeft George Sterling slechts een enkele keer in San Francisco bezocht. Uit overgebleven correspondentie lijkt gebrek aan geld daarvoor de voornaamste reden, maar het laat zich raden in hoeverre Smiths karakter daarbij een rol heeft gespeeld.

Smith heeft daar in die blokhut van zijn ouders tot hun overlijden voor hen gezorgd en er ook daarna nog lang gewoond. Hij voorzag in zijn onderhoud met fysieke seizoensarbeid; zoals het hakken van hout en graven van waterputten. Hij is de staat Californië van zijn levensdagen nooit uit geweest.

de blokhut van de familie Smith (bron: eldritchdark.com)

Zoals gezegd, de positieve ontvangst van zijn poëzie betekende nog geen financieel succes. Smith’s productie was onregelmatig. Om ook met zijn schrijfwerk voor wat meer inkomsten te zorgen, begon Smith met het schrijven van verhalen. Daar stopte hij mee na het overlijden van zijn ouders, en op een moment dat het succes van Weird Tales over het hoogtepunt heen was. Smith trouwde op latere leeftijd en legde zich zijn laatste jaren naast het dichten toe op het snijden van beeldhouwwerken.

In de diverse herinneringen aan Smith die door vrienden en bekenden op papier zijn gesteld wordt een beeld geschetst van een vriendelijke, beminnelijke man. Hij was verre van wereldvreemd, maar zeer op zichzelf en hij leek zijn teruggetrokken, kluizenaar-achtige bestaan te koesteren. Van de diverse literaire vrienden die hij had, heeft hij alleen diegenen in levende lijve ontmoet die de moeite namen om naar Californië af te reizen en hem op te zoeken. H.P. Lovecraft en Robert E. Howard, die hij tot zijn vrienden rekende, heeft hij nooit ontmoet. De vriendschap bloeide in een uitgebreide correspondentie.

Zijn leven en aard fascineert me. Ik aard ook wel een beetje naar zo’n zonderling. Niet voor niets schreef ik een boek over Oom Ludo, die de wereld net iets anders ziet dan anderen, en zich bij voorkeur op zijn kamer terugtrekt. Ik stel mij voor dat Smith’s wereld toch vooral bestond uit de boeken die hij las. Die voerden hem mee naar verre oorden en andere tijden. En op het afgelegen stukje land waar hij woonde, verstoken van elektriciteit en stromend water, had hij ’s avonds alle tijd om naar de sterrenhemel te staren en te mijmeren over wat er allemaal kon bestaan aan de uiteinden van de eindeloze tijd en ruimte.

De poëtica van de vertaler

De afgelopen paar jaar werkte ik aan Heimwee naar het onbekende, een vertaling van de verzamelde prozagedichten van Clark Ashton Smith. Later dit jaar verschijnt een gebonden editie en de voorinschrijving annex crowdfunding daarvoor staat inmiddels open.

Je bent als vertaler van poëzie toch een beetje een kind in een snoepwinkel: er is zoveel om uit te kiezen en op het eerste gezicht lijkt alles lekker. Maar het is dan wel een exotische, buitenlandse snoepwinkel, en je wilt snoep kopen dat je zelf lekker vindt èn waar je thuis mee aan kunt komen.

Over het vertalen van poëzie is door anderen al heel wat afgeschreven. Rudy Kousbroek schreef er over: ‘Poëzie lezen in vertaling is iets als liefkozen met handschoenen aan. Het kan heel opwindend zijn, maar wat je voelt blijft toch altijd de binnenkant van de handschoen.’ Komrij verwoordde het dilemma van de dichter-vertaler met de stelling dat een gedicht door honderd vertalers op wel honderd verschillende manieren vertaald zou worden. (zie hier) Een andere schrijver merkte eens fijntjes op dat de mensen die het Nederlands ongeschikt vinden om poëzie in te vertalen ezels zijn die denken dat het de taal is die balkt. Ik kon niet terugvinden wie dat ooit zei. Misschien was het Komrij, of Gerard Reve. Of wellicht verdraaide ik de uitspraak onbewust zodat die in mijn straatje past. Hoe dan ook, ik realiseer me dat de vertaling nooit gelijk is aan het origineel, en dat er altijd mensen zullen zijn die je er niet mee kunt bekoren, maar het hoeft geen mindere kopie te zijn. Als het goed gedaan is, is het een kunstwerk dat op eigen kracht kan staan, gelijkwaardig aan de brontekst. Ik genoot zelf zeer van het vertaalwerk van bijvoorbeeld Ernst van Altena (o.a. Franse chansons en François Villon), Menno Wigman (vertaalde Baudelaire – overigens ook een inspiratiebron voor Smith) en Jan Rot (vele hertalingen van songteksten). Ook waar het gaat om het vertalen van poëtische fantasy valt er in het Nederlands veel te genieten. Ik denk dan aan werk van Helen Knopper (De Worm Ouroboros) en Frits van der Waa (Ghormengast). Het werk van Tolkien, inclusief zijn poëzie, werd briljant vertaald door Max Schuchart (o.a. LOTR), Peter Cuijpers (het metrische De kinderen van Hùrin) en Renée Vink (o.a. de herziene vertaling van Tom Bombadil – lees ook haar persoonlijke verslag over het vertalen van Tolkiens poëzie). Voor mij toonden al die vertalingen aan dat het mogelijk moest zijn en de moeite waard was om ook het werk van Clark Ashton Smith in het Nederlands te vertalen.

Zoals ik in mijn vorige blog schreef was de start van mijn vertaalproces vrij praktisch en intuïtief. Pas bij de tweede revisie realiseerde ik me dat het verstandig was een paar toetsstenen en uitgangspunten voor mezelf te formuleren. De visie die ik gaandeweg ontwikkelde kwam op het volgende neer;

  • De Nederlandse tekst moest in de letterlijke betekenis nauw aansluiten bij het Engelse origineel. Dat lijkt vanzelfsprekend, maar dat hoeft het voor poëzie niet te zijn. Daar kan de vorm, het ritme en de klank de vertaler soms dwingen om vrijer met de tekst om te gaan. Het is niet zo dat ik me geen vrijheden heb gepermitteerd, maar ik heb me er nergens toe laten verleiden om de inhoud te veranderen ‘omdat ik het zo in het Nederlands mooier vond’. Inhoudelijke vrijheden moesten noodzakelijk zijn omdat de vorm of onderliggende betekenis daarom vroeg.
  • Het ritme van de zinnen moest op dezelfde manier stuwend en lokkend zijn. Smith’s interpunctie is op z’n zachts gezegd eigenzinnig. Zonder ook maar ergens te willen vervallen in al te Engels aandoende formuleringen, wilde ik graag de zinslengte en zangerige opeenstapeling van beschrijvingen behouden. De enige manier om dat te doen, en tot een goed lopende tekst te komen, was door beurtelings de vertalingen en het origineel steeds hardop voor te lezen (of ‘hardop in mijn hoofd’, om mijn man niet te zeer te verstoren).
  • Nederlandse tekst moest net zo rijk aan woorden zijn als het Engelse origineel. Dat werd extra belangrijk omdat ik bij het lezen van Smiths biografie ontdekte dat hij een welhaast fotografisch geheugen had en in zijn jonge jaren de onverkorte versie van Websters Dictionary gelezen had. Smith had een voorliefde voor het gebruik van een zeer gevarieerd idioom. Dat maakte het voor mij noodzakelijk om van ieder Engels woord te beoordelen hoe alledaags, of juist vreemd en uitheems het begin 20ste eeuw was geweest. En vervolgens om daar een equivalent voor te vinden dat honderd jaar later een vergelijkbare leeservaring zou geven in het Nederlands. Nergens wilde ik twee verschillende Engels woorden door één Nederlands woord vervangen. En nooit vond ik het acceptabel om een zeldzaam of bijzonder woord in het Engels te vertalen met een vrij gebruikelijke en bekende Nederlandse term. En andersom gold uiteraard: een vrij gebruikelijke formulering in het Engels mocht niet al te exotisch of gekunsteld worden in het Nederlands.
  • Er mocht me natuurlijk niets ontgaan. Verwees een zin ergens naar: een oude Griekse mythe of een Amerikaanse zegswijze? Was de tekst eigenlijk ironisch bedoeld? Waar dat het geval was, of ook maar kon zijn, moest de vertaling evenzeer ruimte laten voor die lezing. Ik raadpleegde ook parallel het origineel en de vertaling van menig klassiek werk, dat Smith zonder twijfel ook had gelezen. Onder andere het oude testament (de Statenvertaling), de Odyssee (met dank aan Imme Drost) en een achttiende-eeuwse vertaling van De Goddelijke Komedie. Op basis daarvan koos ik soms zorgvuldig formuleringen die de inspiratiebron van Smith ook in de vertaling nog zichtbaar konden maken.
  • En uiteindelijk moest de tekst bezorgd worden aan de hedendaagse Nederlandse lezer. Dat is natuurlijk een beetje gedoemd te mislukken: ik heb niet de illusie dat ik een heel breed lezerspubliek zal bereiken. Maar ik hield me bij het navorsen van alle oude vertalingen en archaïsche woorden steeds voor: het is inmiddels honderd jaar later. We leven en lezen in de 21ste eeuw. Daar waar de vorm en betekenis van de tekst het ook maar enigszins toelieten bouwde ik zinnen en koos ik woorden ‘van nu’.
  • Soms moet je stoppen met twijfelen: neem een besluit en accepteer dat je het morgen anders had vertaald. Niemand is gebaat bij een vertaling die nooit af komt.

Het voert te ver om hier bij al deze uitgangspunten voorbeelden te geven (dat bewaar ik wellicht voor een passende lezing of boekpresentatie) maar ik vind het leuk om tot slot het vertaalproces en de bijbehorende redactierondes te illustreren aan de hand van de eerste drie alinea’s van de openingstekst ‘De reiziger’. Het origineel en opeenvolgende versies van de vertaling, met een paar aantekeningen, staan onder dit blog.

Heb ik uiteindelijk de juiste keuzes gemaakt? (NB: retorische vraag.) Waar dat niet zo is hoop ik troost te putten uit nog een citaat uit 1985 van Gerrit Komrij (die zijn tijd leek te vullen met het doen van goed citeerbare uitspraken); ‘Iedere goede vertaler die de auteur zoveel mogelijk recht probeert te doen heeft recht op stommiteiten. In elke vertaler hoort een mooie stommiteit te zitten. Dat is hetzelfde als (…) in ieder Perzisch tapijt één steek laten vallen, omdat alleen Allah volmaakt is.’

De belangrijkste verschillen tussen de vertalingen zijn vet gemarkeerd.

Het origineel

The Traveller
“Stranger, where goest thou, in the sad raiment of a pilgrim, with shattered sandals retaining the dust and mire of so many devious ways? With thy brows that alien suns have darkened, and thy hair made white from the cold rime of alien moons? Wanderest thou in search of the cities greater than Rome, with walls of opal and crystal, and fanes more white than the summer clouds, or the foam of hyperboreal seas? Or farest thou to the lands unpeopled and unexplored, to the sunless deserts lit by the baleful and calamitous beacons of volcanoes? Or seekest thou an extremer shore, where the red and monstrous lilies are like a royal pageant, pausing with innumerable flambeaux held aloft on the verge of the waveless waters?”
“Nay, it is none of these that I seek, but forevermore I seek the city and the land of my former home: In the quest thereof I have wandered from the first, immemorable years of my youth till now, and have mingled the dust of many realms, of many highways, in my garments’ hem. I have seen the cities greater than Rome, and the fanes more white than the clouds of summer; the lands unpeopled and unexplored, and the land that is thronged by the red and monstrous lilies. Even the far, aerial walls of the cities of mirage, and the saffron meadows of sunset I have seen, but nevermore the city and land of my former home.”
“Where lieth the land of thine home? And by what name shall we know it, and distinguish the rumour thereof, among the rumours of many lands?”

Versie 1

“Vreemdeling, waar gaat gij heen, in het trieste kleed van een pelgrim, met versleten sandalen die het stof en slijk dragen van zoveel omslachtige wegen? Met uw voorhoofd dat door vreemde zonnen gebruind is, en uw haar gebleekt door de koude rijp van vreemde manen? Dwaalt gij op zoek naar de steden groter dan Rome, met muren van opaal en kristal, en tempels witter dan de zomerse wolken, of het schuim van hyperboreische zeeën? Of vaart gij naar de ontvolkte en onverkende landen, naar de zonloze woestijnen verlicht door de onheilspellende en rampzalige bakens van vulkanen? Of zoekt gij een verder gelegen kust, waar de rode en monsterlijke lelies zijn als een koninklijke optocht die stil houdt, met ontelbare flambouwen hoog gehouden, aan de rand van de roerloze wateren? “

“Neen, ik zoek niets van dat alles, ik zoek immer de stad en het land van mijn vroegere thuis: In de zoektocht daarnaar ben ik afgedwaald van de eerste, vergetenswaardige jaren van mijn jeugd tot nu toe, en heeft het stof van vele oorden, van vele wegen, zich in de zoom mijn kleren vermengd. Ik heb de steden groter dan Rome gezien, en de tempels witter dan de zomerse wolken; de ontvolkte en onverkende landen, en het land, dat wordt overwoekerd door de rode en monsterlijke lelies. Zelfs de verre, luchtige muren van fata morgana’s, en de saffraankleurige weides van de zonsondergang, maar nimmer meer de stad en het land van mijn vroegere thuis.”

“Waar ligt het land van jouw thuis? En onder welke naam zal het bij ons bekend zijn, en onderscheidt het verhaal van dat land zich van de verhalen van vele landen?”

Versie 2

De reiziger
“Vreemdeling, waar gaat gij heen, in het trieste kleed van een pelgrim, met versleten sandalen die het stof en slijk dragen van zoveel omslachtige wegen? Met uw voorhoofd dat door vreemde zonnen gebruind is, en uw haar gebleekt door de koude rijp van verre manen? Dwaalt gij op zoek naar steden groter dan Rome, met muren van opaal en kristal, en tempels witter dan de zomerse wolken, of het schuim van hyperboreische* zeeën? Of vaart gij naar onbewoonde en onverkende landen, naar zonloze woestijnen verlicht door de boze en rampspoedige monden van vulkanen? Of zoekt gij een verre kust, waar de rode en gruwelijke lelies staan als een koninklijke stoet die talmt aan de rand van roerloze wateren, met ontelbare flambouwen hoog geheven?”
“Neen, ik zoek niets van dat alles, ik zoek nog altijd de stad en het land waarvandaan ik kwam: in de zoektocht daarnaar heb ik gezworven van de eerste, onheuglijke jaren van mijn jeugd tot aan nu, en heeft het stof van vele oorden, van vele wegen, zich in de zoom mijn kleding vermengd. Ik heb de steden groter dan Rome gezien, en de tempels witter dan de zomerse wolken; de onbewoonde en onverkende landen, en het land dat wordt overwoekerd door de rode en gruwelijke lelies. Zelfs de hoge, luchtige muren van fata morgana’s, en het gloren van de avondschemer heb ik gezien, maar nimmer meer zag ik de stad en het land waarvandaan ik kwam.”
“Waar ligt het land waarvandaan je kwam? En hoe zullen we het noemen, en de geruchten erover herkennen tussen de geruchten over andere landen?”

Versie 3

De reiziger
“Vreemdeling, waar gaat gij heen, in het trieste kleed van een pelgrim, met versleten sandalen die het stof en slijk dragen van zo vele omwegen? Met uw voorhoofd dat door vreemde zonnen gebruind is, en uw haar gebleekt door de koude rijp van verre manen? Dwaalt gij op zoek naar steden groter dan Rome, met muren van opaal en kristal, en tempels witter dan de zomerse wolken, of het schuim van hyperboreische* zeeën? Of vaart gij naar onbewoonde en onverkende landen, naar zonloze woestijnen verlicht door de boze en rampspoedige monden van vulkanen? Of zoekt gij een verre kust, waar rode en gruwelijke lelies staan als een koninklijke stoet die talmt aan de rand van roerloze wateren, met ontelbare flambouwen hoog geheven?”
“Neen, ik zoek niets van dat alles, ik zoek nog altijd de stad en het land waarvandaan ik kwam: in de zoektocht daarnaar heb ik gezworven van de eerste, onheuglijke jaren van mijn jeugd tot nu toe, en heeft het stof van vele oorden, van vele wegen, zich in de zoom mijn kleding vermengd. Ik heb de steden groter dan Rome gezien, en de tempels witter dan de zomerse wolken; de onbewoonde en onverkende landen, en het land dat wordt overwoekerd door de rode en gruwelijke lelies. Zelfs de hoge, luchtige muren van fata morgana’s, en het goud van de avondzon over de velden heb ik gezien, maar nimmer meer zag ik de stad en het land waarvandaan ik kwam.”
“Waar ligt het land waarvandaan je kwam? En hoe zullen we het noemen, en de geruchten erover herkennen tussen de geruchten over andere landen?”

Versie 4

De reiziger
‘Vreemdeling, waar gaat gij heen, in het trieste kleed van een pelgrim, met versleten sandalen die het stof en slijk dragen van zo vele omwegen? Met uw voorhoofd dat door vreemde zonnen gebruind is, en uw haar gebleekt door de koude rijp van verre manen? Dwaalt gij op zoek naar steden groter dan Rome, met muren van opaal en kristal, en tempels witter dan de zomerse wolken, of het schuim van hyperboreische* zeeën? Of vaart gij naar onbewoonde en onverkende landen, naar zonloze woestijnen verlicht door de boze en rampspoedige monden van vulkanen? Of zoekt gij een verre kust, waar rode en gruwelijke lelies staan als een koninklijke stoet die talmt aan de rand van roerloze wateren, met ontelbare flambouwen hoog geheven?’
‘Neen, ik zoek niets van dat alles, ik zoek nog altijd de stad en het land waarvandaan ik kwam: in de zoektocht daarnaar heb ik gezworven van de eerste, onheuglijke jaren van mijn jeugd tot nu toe, en heeft het stof van vele oorden, van vele wegen, zich in de zoom van mijn kleding vergaard. Ik heb de steden groter dan Rome gezien, en de tempels witter dan de zomerse wolken; de onbewoonde en onverkende landen, en het land dat wordt overwoekerd door de rode en gruwelijke lelies. Zelfs de hoge, luchtige muren van fata morgana’s, en het saffraan* van velden in de avondzon heb ik gezien, maar nimmer meer zag ik de stad en het land waarvandaan ik kwam.’
‘Waar ligt het land waarvandaan je kwam? En hoe zullen we het noemen, en de geruchten erover herkennen tussen de geruchten over andere landen?’

Aantekeningen bij De reiziger
Dit prozagedicht werd door Smith opgedragen aan Violet Nelson Heyer (1905- 1996) vriend en buur van Smith en zijn ouders.
hyperboreïsch
Deze term wordt in deze tekst gebruikt in de betekenis van ‘heel koud’ of ‘zeer noordelijk’. Dit in tegenstelling tot in later werk van Smith, zoals De muse van Hyperborea, waarin de term verwijst naar een mythisch continent, geïnspireerd op theorieën uit de theosofie.
Babel
Wellicht ten overvloede vermeld ik dat Babel of Babylon een stad is uit de oudheid die lag in het tegenwoordige Irak. De ‘barbaarse tongen’ verwijzen naar het bijbelverhaal Genesis (11:1-9) waarin een toren wordt gebouwd die tot in de hemel zou reiken. God veroorzaakt daarop een spraakverwarring, zodat de mensen elkaar niet meer konden verstaan en de toren niet kon worden voltooid.
het saffraan van velden in de avondzon (saffron meadows of sunset)
Saffron betekent in het Engels krokus, en als kleuraanduiding wordt er een diepgele, goudgele of saffraangele tint mee bedoeld. De tint ligt tussen zuiver geel en oranje en verschilt in de praktijk nauwelijks van amber. Al bij oude Perzische dichters wordt de kleur van de zon bij opkomst of ondergang geassocieerd met saffraankleurig.

Interpretatie

Deze laatste formulering (‘het saffraan’) is typisch voor Smith. Voor de oppervlakkige lezer wordt direct een beeld opgeroepen van de kleuren van de avondzon over verre velden. Maar Smith vergelijkt niet rechtstreeks de keur van de avondzon met saffraan; het is een omkering, terug naar de oorspronkelijke betekenis. De velden zelf zijn saffraankleurig. Bij herlezing roept dat de vraag op of het werkelijk saffraanvelden (krokusvelden) zijn, of dat ze door de avondzon alleen zo kleuren. Even lijkt het een gemeenplaats uit de romantische school, maar toch kietelt Smith de lezer hier een beetje; en zo versterkt hij de inhoud. Wat zijn dat soort velden, en waar liggen ze? De lezer zoekt op dezelfde manier betekenis als de reiziger zijn thuisland. En de omkering die in deze formulering in het klein plaatsvindt, geldt wellicht voor de hele tekst. In de hoogtijdagen van de romantiek was die gegaan over de zoektocht zelf, de ontwikkeling van de mens geschreven aan de hand de allegorie van de reiziger. Smith plaatst die reiziger bewust aan het eind van zijn dagen: altijd op reis geweest, maar zijn thuisland nooit gevonden. Hoewel het naadloos aansluit op de romantische thematiek voegt Smith er ook een ironisch laag aan toe. Al het zoeken en reizen heeft eigenlijk nergens toe geleid. De lezer blijft achter met een weemoedige glimlach om de lippen; ach, zie wat er er te langen leste over blijft van de romantische idealen. Een handvol dromen, geruchten en herinneringen.