Hij had zijn leven lang gewerkt aan het opknappen van verpauperde woningen. Met wat zo’n beetje zijn laatste ademtocht moest zijn, bekende hij dat hij zo graag eens een nieuw pand had gebouwd, een eigen woning, zodat over honderd jaar of meer anderen zijn bouwsel zouden kunnen restaureren.
‘Maak er wat van jongen,’ zei hij met omfloerste stem. ‘Beloof me dat je je dromen waarmaakt.’
Ik had natuurlijk ja gezegd, want aan een sterfbed zeg je nu eenmaal geen nee, al wist ik dat mijn belofte de facto een leugen was. Dromen najagen, ik had wel wat beters te doen. Je wilt zo’n man toch een goed gevoel meegeven, dacht ik toen nog. Als ik had geweten wat hij in die lange laatste ademtocht nog allemaal aan mijn moeder zou opbiechten, had ik hem waarschijnlijk niet alleen een resoluut nee verkocht, maar ook met liefde een kussen in zijn smoel geduwd.