Het juiste plaatje bij de juiste tekst

Een goede illustratie laat niet zien wat er in een tekst staat. Een goede illustratie verbeeldt en versterkt de tekst zodanig dat de verbeelding van de lezer nog altijd geprikkeld wordt. En andersom moet het ook kloppen. De tekst voegt iets toe en beschrijft niet alleen wat er is verbeeld. Maar wat moet het dan precies toevoegen?

Carl Hollander (bron: Letterkundig Museum)

Als ik terug denk aan werken met illustraties die me zijn bijgebleven denk ik met name aan vele kinderboeken. Als eerste aan Carl Hollander, die de boeken van Paul Biegel illustreerde. Vervolgens aan de etsen bij het werk van Jules Verne en Alexandre Dumas. Die illustraties gaven toch vrij letterlijk weer wat er gebeurde? Bij de meeste volwassen literatuur is het plaatsen van illustraties helaas een beetje ‘uit’. Menig roman werd wel verstripboekt, maar dat is toch een ander genre. Fantasy en SciFi worden soms wel rijkelijk geïllustreerd – ik denk dan als eerste aan het werk van Tolkien. Wat Tolkien zelf maakte, en ook het werk van Pauline Bayes, kan ik erg waarderen. Het recentere werk, zoals dat van John Howe, is me wat te realistisch en te letterlijk. Het laat me weinig ruimte voor mijn eigen fantasie. De sfeer smaakt me minder – te weinig mysterie en verwondering. Het werk is te af. Als ik zo’n plaatje zie denk ik eigenlijk nooit: ‘waar zou dat verhaal over gaan’ of ‘wat zou er achter die horizon liggen?’

Ik denk dat ik de kern raak met ‘sfeer en verwondering’. Dat was precies waarom ik zo blij was toen Tais Teng aanbood om illustraties voor Heimwee naar het onbekende te leveren. Zijn werk doet precies dat: verwondering opwekken. De teksten van Smith en Tais werk versterken elkaar over en weer. Naast elkaar ga je ze beide met andere ogen bekijken.

Bij de eerste integrale uitgave van Smiths prozagedichten koos uitgeverij Arkham House voor de illustrator Frank Utpatel. Zijn stijl is vrij klassiek, en sluit goed aan bij de romantische kant van Smiths werk. Het doet me denken aan de illustraties van Sidney Sime bij het werk van Dunsany. Dat is op zichzelf prachtig, maar bij de bizarre en kosmische kant past in mijn beleving ander soort werk.

Smith maakte zelf ook illustraties. Die zijn gemaakt in een eenvoudige, bijna naïeve stijl. Het wordt gekenschetst als ‘outsider art‘. Smith koos die stijl bewust. Omdat zijn verhalen in verre, bizarre werelden speelden vond hij een conventionele stijl of techniek niet passend. Hoewel ik dat kan waarderen vind ik die stijl minder geschikt om naast tekst te plaatsen. Soms is het tè naïef en daarmee minder toegankelijk en teveel een ‘acquired taste’. Veel lezers zal het juist van de tekst afleiden in plaats van uitnodigen om van de tekst en plaatjes naast elkaar te genieten.

Er is een stijl nodig die wel de vervreemding en verwondering oproept, zonder de lezer af te stoten of teveel te verwarren. Niet voor niets koos Arkham House bij de uitgave A Rendezvous in Averoigne voor illustraties van Jeffrey K. Potter. Diens werk vertoon in de verte wel wat gelijkenis met dat van Tais Teng door het foto-realisme, de collageachtige technieken en het gebruik van fractalen. De thema’s zijn eveneens betoverend, bizar en vervreemdend: het is makkelijk er de vergezichten in te zien aan het einde van tijd en ruimte, zoals Smith die in zijn teksten verbeeldt.

Tais Teng verstaat die kunst ook; de lezer-beschouwer wordt geprikkeld om te fantaseren en bij iedere schakeling tussen tekst en tekening kan je iedere keer weer nieuwe dingen ontdekken. Uiteindelijk plaatste ik zestien werken bij de teksten waarmee het een prachtige en zeer rijk geïllustreerde bundel is geworden.

Op de projectpagina van Heimwee naar het onbekende vind je ook de omslagillustratie en het frontispice.

De poëtica van de vertaler

De afgelopen paar jaar werkte ik aan Heimwee naar het onbekende, een vertaling van de verzamelde prozagedichten van Clark Ashton Smith. Later dit jaar verschijnt een gebonden editie en de voorinschrijving annex crowdfunding daarvoor staat inmiddels open.

Je bent als vertaler van poëzie toch een beetje een kind in een snoepwinkel: er is zoveel om uit te kiezen en op het eerste gezicht lijkt alles lekker. Maar het is dan wel een exotische, buitenlandse snoepwinkel, en je wilt snoep kopen dat je zelf lekker vindt èn waar je thuis mee aan kunt komen.

Over het vertalen van poëzie is door anderen al heel wat afgeschreven. Rudy Kousbroek schreef er over: ‘Poëzie lezen in vertaling is iets als liefkozen met handschoenen aan. Het kan heel opwindend zijn, maar wat je voelt blijft toch altijd de binnenkant van de handschoen.’ Komrij verwoordde het dilemma van de dichter-vertaler met de stelling dat een gedicht door honderd vertalers op wel honderd verschillende manieren vertaald zou worden. (zie hier) Een andere schrijver merkte eens fijntjes op dat de mensen die het Nederlands ongeschikt vinden om poëzie in te vertalen ezels zijn die denken dat het de taal is die balkt. Ik kon niet terugvinden wie dat ooit zei. Misschien was het Komrij, of Gerard Reve. Of wellicht verdraaide ik de uitspraak onbewust zodat die in mijn straatje past. Hoe dan ook, ik realiseer me dat de vertaling nooit gelijk is aan het origineel, en dat er altijd mensen zullen zijn die je er niet mee kunt bekoren, maar het hoeft geen mindere kopie te zijn. Als het goed gedaan is, is het een kunstwerk dat op eigen kracht kan staan, gelijkwaardig aan de brontekst. Ik genoot zelf zeer van het vertaalwerk van bijvoorbeeld Ernst van Altena (o.a. Franse chansons en François Villon), Menno Wigman (vertaalde Baudelaire – overigens ook een inspiratiebron voor Smith) en Jan Rot (vele hertalingen van songteksten). Ook waar het gaat om het vertalen van poëtische fantasy valt er in het Nederlands veel te genieten. Ik denk dan aan werk van Helen Knopper (De Worm Ouroboros) en Frits van der Waa (Ghormengast). Het werk van Tolkien, inclusief zijn poëzie, werd briljant vertaald door Max Schuchart (o.a. LOTR), Peter Cuijpers (het metrische De kinderen van Hùrin) en Renée Vink (o.a. de herziene vertaling van Tom Bombadil – lees ook haar persoonlijke verslag over het vertalen van Tolkiens poëzie). Voor mij toonden al die vertalingen aan dat het mogelijk moest zijn en de moeite waard was om ook het werk van Clark Ashton Smith in het Nederlands te vertalen.

Zoals ik in mijn vorige blog schreef was de start van mijn vertaalproces vrij praktisch en intuïtief. Pas bij de tweede revisie realiseerde ik me dat het verstandig was een paar toetsstenen en uitgangspunten voor mezelf te formuleren. De visie die ik gaandeweg ontwikkelde kwam op het volgende neer;

  • De Nederlandse tekst moest in de letterlijke betekenis nauw aansluiten bij het Engelse origineel. Dat lijkt vanzelfsprekend, maar dat hoeft het voor poëzie niet te zijn. Daar kan de vorm, het ritme en de klank de vertaler soms dwingen om vrijer met de tekst om te gaan. Het is niet zo dat ik me geen vrijheden heb gepermitteerd, maar ik heb me er nergens toe laten verleiden om de inhoud te veranderen ‘omdat ik het zo in het Nederlands mooier vond’. Inhoudelijke vrijheden moesten noodzakelijk zijn omdat de vorm of onderliggende betekenis daarom vroeg.
  • Het ritme van de zinnen moest op dezelfde manier stuwend en lokkend zijn. Smith’s interpunctie is op z’n zachts gezegd eigenzinnig. Zonder ook maar ergens te willen vervallen in al te Engels aandoende formuleringen, wilde ik graag de zinslengte en zangerige opeenstapeling van beschrijvingen behouden. De enige manier om dat te doen, en tot een goed lopende tekst te komen, was door beurtelings de vertalingen en het origineel steeds hardop voor te lezen (of ‘hardop in mijn hoofd’, om mijn man niet te zeer te verstoren).
  • Nederlandse tekst moest net zo rijk aan woorden zijn als het Engelse origineel. Dat werd extra belangrijk omdat ik bij het lezen van Smiths biografie ontdekte dat hij een welhaast fotografisch geheugen had en in zijn jonge jaren de onverkorte versie van Websters Dictionary gelezen had. Smith had een voorliefde voor het gebruik van een zeer gevarieerd idioom. Dat maakte het voor mij noodzakelijk om van ieder Engels woord te beoordelen hoe alledaags, of juist vreemd en uitheems het begin 20ste eeuw was geweest. En vervolgens om daar een equivalent voor te vinden dat honderd jaar later een vergelijkbare leeservaring zou geven in het Nederlands. Nergens wilde ik twee verschillende Engels woorden door één Nederlands woord vervangen. En nooit vond ik het acceptabel om een zeldzaam of bijzonder woord in het Engels te vertalen met een vrij gebruikelijke en bekende Nederlandse term. En andersom gold uiteraard: een vrij gebruikelijke formulering in het Engels mocht niet al te exotisch of gekunsteld worden in het Nederlands.
  • Er mocht me natuurlijk niets ontgaan. Verwees een zin ergens naar: een oude Griekse mythe of een Amerikaanse zegswijze? Was de tekst eigenlijk ironisch bedoeld? Waar dat het geval was, of ook maar kon zijn, moest de vertaling evenzeer ruimte laten voor die lezing. Ik raadpleegde ook parallel het origineel en de vertaling van menig klassiek werk, dat Smith zonder twijfel ook had gelezen. Onder andere het oude testament (de Statenvertaling), de Odyssee (met dank aan Imme Drost) en een achttiende-eeuwse vertaling van De Goddelijke Komedie. Op basis daarvan koos ik soms zorgvuldig formuleringen die de inspiratiebron van Smith ook in de vertaling nog zichtbaar konden maken.
  • En uiteindelijk moest de tekst bezorgd worden aan de hedendaagse Nederlandse lezer. Dat is natuurlijk een beetje gedoemd te mislukken: ik heb niet de illusie dat ik een heel breed lezerspubliek zal bereiken. Maar ik hield me bij het navorsen van alle oude vertalingen en archaïsche woorden steeds voor: het is inmiddels honderd jaar later. We leven en lezen in de 21ste eeuw. Daar waar de vorm en betekenis van de tekst het ook maar enigszins toelieten bouwde ik zinnen en koos ik woorden ‘van nu’.
  • Soms moet je stoppen met twijfelen: neem een besluit en accepteer dat je het morgen anders had vertaald. Niemand is gebaat bij een vertaling die nooit af komt.

Het voert te ver om hier bij al deze uitgangspunten voorbeelden te geven (dat bewaar ik wellicht voor een passende lezing of boekpresentatie) maar ik vind het leuk om tot slot het vertaalproces en de bijbehorende redactierondes te illustreren aan de hand van de eerste drie alinea’s van de openingstekst ‘De reiziger’. Het origineel en opeenvolgende versies van de vertaling, met een paar aantekeningen, staan onder dit blog.

Heb ik uiteindelijk de juiste keuzes gemaakt? (NB: retorische vraag.) Waar dat niet zo is hoop ik troost te putten uit nog een citaat uit 1985 van Gerrit Komrij (die zijn tijd leek te vullen met het doen van goed citeerbare uitspraken); ‘Iedere goede vertaler die de auteur zoveel mogelijk recht probeert te doen heeft recht op stommiteiten. In elke vertaler hoort een mooie stommiteit te zitten. Dat is hetzelfde als (…) in ieder Perzisch tapijt één steek laten vallen, omdat alleen Allah volmaakt is.’

De belangrijkste verschillen tussen de vertalingen zijn vet gemarkeerd.

Het origineel

The Traveller
“Stranger, where goest thou, in the sad raiment of a pilgrim, with shattered sandals retaining the dust and mire of so many devious ways? With thy brows that alien suns have darkened, and thy hair made white from the cold rime of alien moons? Wanderest thou in search of the cities greater than Rome, with walls of opal and crystal, and fanes more white than the summer clouds, or the foam of hyperboreal seas? Or farest thou to the lands unpeopled and unexplored, to the sunless deserts lit by the baleful and calamitous beacons of volcanoes? Or seekest thou an extremer shore, where the red and monstrous lilies are like a royal pageant, pausing with innumerable flambeaux held aloft on the verge of the waveless waters?”
“Nay, it is none of these that I seek, but forevermore I seek the city and the land of my former home: In the quest thereof I have wandered from the first, immemorable years of my youth till now, and have mingled the dust of many realms, of many highways, in my garments’ hem. I have seen the cities greater than Rome, and the fanes more white than the clouds of summer; the lands unpeopled and unexplored, and the land that is thronged by the red and monstrous lilies. Even the far, aerial walls of the cities of mirage, and the saffron meadows of sunset I have seen, but nevermore the city and land of my former home.”
“Where lieth the land of thine home? And by what name shall we know it, and distinguish the rumour thereof, among the rumours of many lands?”

Versie 1

“Vreemdeling, waar gaat gij heen, in het trieste kleed van een pelgrim, met versleten sandalen die het stof en slijk dragen van zoveel omslachtige wegen? Met uw voorhoofd dat door vreemde zonnen gebruind is, en uw haar gebleekt door de koude rijp van vreemde manen? Dwaalt gij op zoek naar de steden groter dan Rome, met muren van opaal en kristal, en tempels witter dan de zomerse wolken, of het schuim van hyperboreische zeeën? Of vaart gij naar de ontvolkte en onverkende landen, naar de zonloze woestijnen verlicht door de onheilspellende en rampzalige bakens van vulkanen? Of zoekt gij een verder gelegen kust, waar de rode en monsterlijke lelies zijn als een koninklijke optocht die stil houdt, met ontelbare flambouwen hoog gehouden, aan de rand van de roerloze wateren? “

“Neen, ik zoek niets van dat alles, ik zoek immer de stad en het land van mijn vroegere thuis: In de zoektocht daarnaar ben ik afgedwaald van de eerste, vergetenswaardige jaren van mijn jeugd tot nu toe, en heeft het stof van vele oorden, van vele wegen, zich in de zoom mijn kleren vermengd. Ik heb de steden groter dan Rome gezien, en de tempels witter dan de zomerse wolken; de ontvolkte en onverkende landen, en het land, dat wordt overwoekerd door de rode en monsterlijke lelies. Zelfs de verre, luchtige muren van fata morgana’s, en de saffraankleurige weides van de zonsondergang, maar nimmer meer de stad en het land van mijn vroegere thuis.”

“Waar ligt het land van jouw thuis? En onder welke naam zal het bij ons bekend zijn, en onderscheidt het verhaal van dat land zich van de verhalen van vele landen?”

Versie 2

De reiziger
“Vreemdeling, waar gaat gij heen, in het trieste kleed van een pelgrim, met versleten sandalen die het stof en slijk dragen van zoveel omslachtige wegen? Met uw voorhoofd dat door vreemde zonnen gebruind is, en uw haar gebleekt door de koude rijp van verre manen? Dwaalt gij op zoek naar steden groter dan Rome, met muren van opaal en kristal, en tempels witter dan de zomerse wolken, of het schuim van hyperboreische* zeeën? Of vaart gij naar onbewoonde en onverkende landen, naar zonloze woestijnen verlicht door de boze en rampspoedige monden van vulkanen? Of zoekt gij een verre kust, waar de rode en gruwelijke lelies staan als een koninklijke stoet die talmt aan de rand van roerloze wateren, met ontelbare flambouwen hoog geheven?”
“Neen, ik zoek niets van dat alles, ik zoek nog altijd de stad en het land waarvandaan ik kwam: in de zoektocht daarnaar heb ik gezworven van de eerste, onheuglijke jaren van mijn jeugd tot aan nu, en heeft het stof van vele oorden, van vele wegen, zich in de zoom mijn kleding vermengd. Ik heb de steden groter dan Rome gezien, en de tempels witter dan de zomerse wolken; de onbewoonde en onverkende landen, en het land dat wordt overwoekerd door de rode en gruwelijke lelies. Zelfs de hoge, luchtige muren van fata morgana’s, en het gloren van de avondschemer heb ik gezien, maar nimmer meer zag ik de stad en het land waarvandaan ik kwam.”
“Waar ligt het land waarvandaan je kwam? En hoe zullen we het noemen, en de geruchten erover herkennen tussen de geruchten over andere landen?”

Versie 3

De reiziger
“Vreemdeling, waar gaat gij heen, in het trieste kleed van een pelgrim, met versleten sandalen die het stof en slijk dragen van zo vele omwegen? Met uw voorhoofd dat door vreemde zonnen gebruind is, en uw haar gebleekt door de koude rijp van verre manen? Dwaalt gij op zoek naar steden groter dan Rome, met muren van opaal en kristal, en tempels witter dan de zomerse wolken, of het schuim van hyperboreische* zeeën? Of vaart gij naar onbewoonde en onverkende landen, naar zonloze woestijnen verlicht door de boze en rampspoedige monden van vulkanen? Of zoekt gij een verre kust, waar rode en gruwelijke lelies staan als een koninklijke stoet die talmt aan de rand van roerloze wateren, met ontelbare flambouwen hoog geheven?”
“Neen, ik zoek niets van dat alles, ik zoek nog altijd de stad en het land waarvandaan ik kwam: in de zoektocht daarnaar heb ik gezworven van de eerste, onheuglijke jaren van mijn jeugd tot nu toe, en heeft het stof van vele oorden, van vele wegen, zich in de zoom mijn kleding vermengd. Ik heb de steden groter dan Rome gezien, en de tempels witter dan de zomerse wolken; de onbewoonde en onverkende landen, en het land dat wordt overwoekerd door de rode en gruwelijke lelies. Zelfs de hoge, luchtige muren van fata morgana’s, en het goud van de avondzon over de velden heb ik gezien, maar nimmer meer zag ik de stad en het land waarvandaan ik kwam.”
“Waar ligt het land waarvandaan je kwam? En hoe zullen we het noemen, en de geruchten erover herkennen tussen de geruchten over andere landen?”

Versie 4

De reiziger
‘Vreemdeling, waar gaat gij heen, in het trieste kleed van een pelgrim, met versleten sandalen die het stof en slijk dragen van zo vele omwegen? Met uw voorhoofd dat door vreemde zonnen gebruind is, en uw haar gebleekt door de koude rijp van verre manen? Dwaalt gij op zoek naar steden groter dan Rome, met muren van opaal en kristal, en tempels witter dan de zomerse wolken, of het schuim van hyperboreische* zeeën? Of vaart gij naar onbewoonde en onverkende landen, naar zonloze woestijnen verlicht door de boze en rampspoedige monden van vulkanen? Of zoekt gij een verre kust, waar rode en gruwelijke lelies staan als een koninklijke stoet die talmt aan de rand van roerloze wateren, met ontelbare flambouwen hoog geheven?’
‘Neen, ik zoek niets van dat alles, ik zoek nog altijd de stad en het land waarvandaan ik kwam: in de zoektocht daarnaar heb ik gezworven van de eerste, onheuglijke jaren van mijn jeugd tot nu toe, en heeft het stof van vele oorden, van vele wegen, zich in de zoom van mijn kleding vergaard. Ik heb de steden groter dan Rome gezien, en de tempels witter dan de zomerse wolken; de onbewoonde en onverkende landen, en het land dat wordt overwoekerd door de rode en gruwelijke lelies. Zelfs de hoge, luchtige muren van fata morgana’s, en het saffraan* van velden in de avondzon heb ik gezien, maar nimmer meer zag ik de stad en het land waarvandaan ik kwam.’
‘Waar ligt het land waarvandaan je kwam? En hoe zullen we het noemen, en de geruchten erover herkennen tussen de geruchten over andere landen?’

Aantekeningen bij De reiziger
Dit prozagedicht werd door Smith opgedragen aan Violet Nelson Heyer (1905- 1996) vriend en buur van Smith en zijn ouders.
hyperboreïsch
Deze term wordt in deze tekst gebruikt in de betekenis van ‘heel koud’ of ‘zeer noordelijk’. Dit in tegenstelling tot in later werk van Smith, zoals De muse van Hyperborea, waarin de term verwijst naar een mythisch continent, geïnspireerd op theorieën uit de theosofie.
Babel
Wellicht ten overvloede vermeld ik dat Babel of Babylon een stad is uit de oudheid die lag in het tegenwoordige Irak. De ‘barbaarse tongen’ verwijzen naar het bijbelverhaal Genesis (11:1-9) waarin een toren wordt gebouwd die tot in de hemel zou reiken. God veroorzaakt daarop een spraakverwarring, zodat de mensen elkaar niet meer konden verstaan en de toren niet kon worden voltooid.
het saffraan van velden in de avondzon (saffron meadows of sunset)
Saffron betekent in het Engels krokus, en als kleuraanduiding wordt er een diepgele, goudgele of saffraangele tint mee bedoeld. De tint ligt tussen zuiver geel en oranje en verschilt in de praktijk nauwelijks van amber. Al bij oude Perzische dichters wordt de kleur van de zon bij opkomst of ondergang geassocieerd met saffraankleurig.

Interpretatie

Deze laatste formulering (‘het saffraan’) is typisch voor Smith. Voor de oppervlakkige lezer wordt direct een beeld opgeroepen van de kleuren van de avondzon over verre velden. Maar Smith vergelijkt niet rechtstreeks de keur van de avondzon met saffraan; het is een omkering, terug naar de oorspronkelijke betekenis. De velden zelf zijn saffraankleurig. Bij herlezing roept dat de vraag op of het werkelijk saffraanvelden (krokusvelden) zijn, of dat ze door de avondzon alleen zo kleuren. Even lijkt het een gemeenplaats uit de romantische school, maar toch kietelt Smith de lezer hier een beetje; en zo versterkt hij de inhoud. Wat zijn dat soort velden, en waar liggen ze? De lezer zoekt op dezelfde manier betekenis als de reiziger zijn thuisland. En de omkering die in deze formulering in het klein plaatsvindt, geldt wellicht voor de hele tekst. In de hoogtijdagen van de romantiek was die gegaan over de zoektocht zelf, de ontwikkeling van de mens geschreven aan de hand de allegorie van de reiziger. Smith plaatst die reiziger bewust aan het eind van zijn dagen: altijd op reis geweest, maar zijn thuisland nooit gevonden. Hoewel het naadloos aansluit op de romantische thematiek voegt Smith er ook een ironisch laag aan toe. Al het zoeken en reizen heeft eigenlijk nergens toe geleid. De lezer blijft achter met een weemoedige glimlach om de lippen; ach, zie wat er er te langen leste over blijft van de romantische idealen. Een handvol dromen, geruchten en herinneringen.

Te mooi om in de la te laten liggen

Een schrijfschrift met aantekeningen over Maximiliaan Lex

Ik heb meer ideeën dan ik tijd heb om ze uit te werken en op papier te zetten. En als ik daar al toe kom, moet het ook nog worden uitgegeven. Op mijn computer heb ik mappen vol met schrijfwerk dat ooit nog de wereld in gezonden moet worden. Tot nu toe komt het er niet van om dat te doen. Soms omdat ik twijfel of het goed genoeg is. Soms omdat ik nog één verhaal erbij wil schrijven om een bundel ‘compleet’ te maken. Soms gebrek aan tijd. Er is altijd wel wat. Nu heb ik bedacht dat ik voor mijn vijftigste verjaardag (nog ruim een jaar weg) al dat materiaal ter hand ga nemen en het zal publiceren of archiveren.

Voor wie wil weten wat er in het ‘geheime verhalenvat’ zit, waarin het hopelijk niet verzuurd, hieronder een overzicht op min of meer chronologische volgorde.

  1. Zwijgen is zilver – Toen ik het schreef noemde ik het een ‘jeugdnovelle’. Inmiddels noem je dat al jaren jong adult.
  2. Het onbezoldigd universum – een bundel grappige korte verhalen, illustraties en gedichten. Onder andere de korte Tante Magna verhalen. (zie 4)
  3. De mythe van een jeugd – een dichtbundel. Soms vrij zware kost met een hoog weltschmerz gehalte, maar over menig gedicht ben ik nog steeds heel tevreden. Ik heb een paar keer een poging gewaagd om gedichten uit deze set te herschrijven, of het beste materiaal eruit te halen, maar eigenlijk vormt de bundel één geheel. En mijn afstand tot het werk (ik schreef het eerste helft jaren ’90) is inmiddels zo groot dat ik het integraal moet uitgeven of archiveren. Iets anders leidt tot een gemankeerd eindresultaat.
  4. De nieuwe avonturen van Tante Magna – Eigenlijk schreef ik er tot nu toe maar één: het beklemmende en poëtische ‘Het oude halssnoer’. Het verscheen in Ganymedes 14. Er ligt een half volgend verhaal. Het is de schrijnende, volwassen versie van de kolderieke verhalen uit Het onbezoldigd universum (2). Eigenlijk zou ik dat tweede verhaal eens af moeten schrijven, en ze samen in één bundeltje willen uitgeven. Al dan niet vergezeld door de mini verhaaltjes uit Het onbezoldigd universum.
  5. Het zwarte grootboek – dit was ooit een bundel klassieke griezelverhalen. Ik schreef ze in de jaren 80 maar toen ik ze in jaren 90 herlas vond ik ze allemaal niet goed genoeg. Ik nam me voor om het kernidee van ieder verhaal te nemen en daar een nieuw verhaal voor te schrijven. Ik ben een heel eind: er zijn drie verhalen herschreven (gemiddeld toch één per tien jaar).
    1. Het verhaal ‘De poort naar wijsheid’ werd omgeschreven naar ‘De laatste kamer’ – dit was het verhaal dat de minste revisie behoefde en de nieuwe versie verscheen in een editie van Pure Fantasy. Op basis van die publicatie werd ik destijds spontaan gebombardeerd tot ‘de Lovecraft van de lage landen’.
    2. Het zwarte grootboek – een compleet herschreven versie werd opgenomen in Ganymedes 15.
    3. Het verhaal ‘Cicil Blake’ vormde de inspiratie voor het compleet nieuwe verhaal ‘Het horloge van Alvarez’. Het is eerder mystiek dan griezelig geworden en speelt op een van de sterkampen in Ommen. Ongepubliceerd.
    4. Dan resteren nog een gedicht ‘De verdwaalde reiziger’ en een prozagedicht ‘De tempel van de kruipende chaos’. In de oorspronkelijke bundel zat daarnaast ook nog een vertaling van Het Nachtmerriemeer van Lovecraft. Die heb ik in de tussentijd op deze website online gepubliceerd.
  6. Onwaarschijnlijke helden – een verzameling fantasy verhalen met een Hollandse snit. Deze bundel was nagenoeg af en heb ik als eerste al uit de mottenballen gehaald. Eind juni is het als e-book verkrijgbaar bij alle grote retailers. De pre sale staat inmiddels open bij publicatieplatform Smashwords. Een geprinte editie heb ik niet in de planning.
  7. Vier dystopische/beklemmende verhalen – hier is er slechts één van gepubliceerd: de novelle Kiki. De verhalen Camiel, De immolenten en Snuit behoeven nog wat eindredactie. Daarna zou het samen een aardige bundel vormen. Maar wellicht zijn ze ook heel geschikt om éérst los te publiceren in bijvoorbeeld het tijdschrift ‘Fantastische Vertellingen’. (Remco Meisner zal me dankbaar zijn)
  8. Het uur van Leviathan – een wat uit de hand gelopen symbolisch verhaal (ca 50 romanpagina’s) over zinkgaten, de ondergang van de wereld en vooral: de liefde. Er is iets met dat verhaal waardoor ik er erg verknocht aan ben. Steeds heb ik het gevoel dat ik het heel zorgvuldig de wereld in wil zenden. Misschien is het wel geschikt, net als Kiki, om er een zelfstandig los boekje van te maken.
  9. Meer poëzie – ik heb wat afgedicht. Maar er valt geen lijn in te ontdekken en geen bundel uit samen te stellen. Wat moet ik toch met al dat spul? Vele tientallen gedichten van verschillende vorm en lengte, met uiteenlopende thematiek. Misschien is voor de meeste gedichten het ronde komo-archief nog de beste bestemming. Het enige stuk dat ik er wellicht bij voorbaat uit wil redden is ‘Hoor toch hoe de draaitabellen zingen’ – een lang en episch stuk kantoortuinpoëzie.
  10. En verder…. er blijven nog wat curiosa over. Een hommage aan Martin Toonder. En wat materiaal waar nog flink aan gewerkt zou moeten worden: de avonturen van Maximiliaan Lex. En wat schetsen en kladjes: een half verhaal dat speelt in de wereld van het rollenspel Queeste. Dat is amper het ideeën stadium ontstegen. Enfin: ook hier wil ik met de bezem erdoorheen.

Ik weet vrij zeker dat lang niet al dit materiaal de lezer zal bereiken. En dat is prima. Sommig materiaal is toch nog niet rijp. Ander materiaal is gewoon niet goed genoeg. Maar enkele verhalen en gedichten zijn toch te mooi om in de la te laten liggen. Publicatie zal maar voor een enkel werk met enige bombarie en een boekpresentatie gepaard gaan. Veelal wordt het komend jaar terloops: zodat het in ieder geval voor de nieuwsgierige lezer vindbaar is.

En ja, dan is er natuurlijk ook nog het nieuwe werk. Aan dat vat met verhalen worden ook steeds weer nieuwe zaken toegevoegd.

De afgelopen paar jaar werkte ik aan Heimwee naar het onbekende, een vertaling van de verzamelde prozagedichten van Clark Ashton Smith. Later dit jaar verschijnt een gebonden editie en de voorinschrijving annex crowdfunding daarvoor staat inmiddels open.

Over dit werk publiceer ik de komende weken een paar blogs.

En ondertussen schrijf en redigeer ik ook nog een literaire triller, onder de werktitel Gamergirl, maar die verschijnt waarschijnlijk pas begin 2023.

Oh ja, en ik had nog het plan om een biografische schets over Catharine Duval te schrijven. En een toneelstuk over… en… en… en…

Je zendt een boek de wereld in…

Dit is een verkorte weergave van de online boekpresentatie van Oom Ludo op 1 augustus 2020.

De vorm van deze presentatie – online – werd uit nood geboren, maar heeft als voordeel dat hij veel makkelijker toegankelijk is voor mensen van buiten Nijmegen. En belangstellenden kunnen hem ook later nog terugkijken. Voordelen en nadelen; het is maar hoe je er tegenaan kijkt – en dat is in het geval van dit boek een vrij passend adagium. De rode draad is vandaag uiteraard het boek Oom Ludo. Een boekpresentatie is het moment dat je een boek aan de lezer presenteert, het moment waarop je het de wereld inzendt. En daarom zal ik ook stilstaan bij de wereld waar we in leven.

Oom Ludo moet af en toe een tijdje tot rust komen.

Oom Ludo werd ‘geboren’ op 10 september 2015. Het was in een tekst die ik in een opwelling schreef bij een foto op instagram. Ik schreef: “Oom Ludo moet af en toe een tijdje tot rust komen.” In de verhouding tussen de tekst en de foto, en in het tot rust komen, zit al de kern van het boek. De vrije associatie bij een beeld, die waarschijnlijk anders is dan wat vele anderen zouden denken bij die foto. Het tot rust komen: de afstand tot de wereld. En de figuur: een nu al wat zonderlinge Oom Ludo.

In de jaren die volgden figureerde Oom Ludo vaker bij foto’s – met als doel om de lezer iets zichtbaar te maken dat ertoe zou aanzetten opnieuw, met andere ogen, naar de foto te kijken.

Het werd mij gaandeweg duidelijk dat er meer verhaal in Oom Ludo school. Van enkel een spanningsveld tussen tekst en foto’s was de serie als geheel voor mij uitgegroeid tot een personage-onderzoek. Of zelfs tot het ontwikkelen van een eigen, bijzondere belevingswereld. Het idee voor een boek groeide in mijn hoofd.

Voor Oom Ludo was het hele leven één langgerekte sterfscène.

Bij deze foto was het onderschrift: Voor Oom Ludo was het hele leven één langgerekte sterfscène. Die zin vormde lange tijd de eerste zin van het boek. Bij de derde redactieronde gooide ik de openingsscène om en belandde de zin op een andere plek in dat hoofdstuk. Hij kon kenmerkend zijn voor Oom Ludo op een specifiek moment: het begin van het boek. Maar de zin was uiteindelijk niet helemaal de juiste toon om het boek mee van start te laten gaan. Te zwaar op de hand.

Er is ook een andere kant van Oom Ludo. Er is een creatieve, speelse Oom Ludo, die kansen ziet. Die even aan de teneur van de langgerekte sterfscène ontsnapt en de wereld anders ziet. Ik denk dat Ludo in ons collectief onderbewuste een passende naam is voor een oom. Of in ieder geval een bepaald type oom. Ludo verwijst naar de homo ludens, de spelende mens. De naam benadrukt het wat zorgeloze, onbevangen, experimenterende karakter.

En wat is een oom? Iemand die dichtbij staat, want het is familie. En gelijktijdig iemand die verder weg staat, buiten het eigen gezin, op een gepaste afstand.

Ik denk dus dat ik Oom Ludo niet helemaal zelf heb bedacht. Wie googled op ‘Oom Ludo’ vindt met een beetje moeite zo een stuk of wat boeken waar een oom met die naam in voorkomt. In een woordenboek trof ik als voorbeeldzin aan ‘Onze nonkel Ludo is gisteren begraven’. Toen ik dat ontdekte (het boek was toen vrijwel af) was ik daar eigenlijk heel blij mee – ik denk dat het betekent dat het inderdaad een herkenbaar, archetypisch personage is.

Ik heb het boek overigens ook niet helemaal alleen geschreven of uitgegeven. Ik wil graag Mel Lambers, mijn echtgenoot, en Nico Assinck hartelijk danken voor het proeflezen en hun redactionele commentaar. Dat was onmisbaar. Net als de minutieuze correctie van de tekst door Ineke de Leeuw.

Archetype – het is een term uit de psychologie die ook in de literatuurwetenschap veel gebruikt wordt. En met die term realiseerde ik me dat veel van de oom-ludo-commentaren niet alleen een creatieve, andere blik op de foto’s lieten zien, maar even zo vaak een element dat misschien niet op de voorgrond lag, maar wel al duidelijk in de foto’s aanwezig was.

Als voorbeeld deze foto

Oom Ludo voelde zich nooit zo op z’n gemak bij om het even welke samenscholing.

Die samenscholing is er al. Het ongemak ook, in de vorm van stinkende vuilnisbakken, en eventueel het herfstblad dat een zekere guurheid uitdrukt. De zogenaamde ‘andere’ blik was latent al aanwezig. Het commentaar doet een appèl op een onderstroom, basis emoties, en raakt het domein van dromen en angsten.

Een schrijver werkt heel veel met het onderbewuste. Vaak gebruikte termen daarbij zijn inspiratie of intuïtie. Als het goed is, werkt bij een schrijver het onderbewuste als bij een medium. Je maakt de wereld mee, direct of via alle media die ons ter beschikking staan, en de fictie-teksten die geschreven worden zijn daarna, via ons onderbewuste, altijd een weerslag van de tijdgeest. Het heeft zeggingskracht, juist in het tijdgewricht waar het in ontstaan is. De literatuur is relevant en interessant voor de lezer van nu.

Dat is natuurlijk niet altijd waar. Soms is de schrijver teveel opgesloten in zijn eigen gedachtewereld. Het werk kan prachtig zijn, maar het is erg hermetisch en slechts voor de enkele vasthoudende fijnproever interessant. Je kunt ook de andere kant op doorslaan: in wat je schrijft meteen aansluiten op de krantenkoppen van vandaag of de meest recente actualiteiten. Dat kan ook mooi zijn, maar is eerder journalistiek van aard. Het is vergankelijk als kranten en jaarboeken. Oud papier voor morgen.

Ik zoek de balans. Wat iedere schrijver van literatuur beoogt: zowel actueel als tijdloos zijn. Universele verhalen vertellen, geaard in de tijd waar ik in leef, voor een publiek van nu.

Ik sta stil bij dit proces omdat we nogal wat deining hebben gehad in de actualiteit. Eigenlijk wil ik aan die actualiteit niet al teveel woorden besteden… u en ik leven er elke dag mee. We kunnen het iedere dag op televisie zien en er dagelijks over lezen op social media.

Maar een aantal zaken voelt op dit moment te prangend en alom aanwezig om helemaal niets te zeggen over hoe ik mij verhoudt tot die actualiteit. En geen van die zaken is helemaal nieuw; de actualiteit is de afgelopen jaren langzaam aangezweld, en als het goed is, ook bewust of onbewust in Oom Ludo terecht gekomen.

Corona kan nieuw lijken, maar pandemieën zijn van alle tijden. Afstand, tot de wereld en tot andere mensen, is een belangrijk thema voor Oom Ludo. He thema sluit hier aan, maar de directe link is denk ik nog dun.

Black Lives Matter – Met de dood van George Floyd, en de protesten die sindsdien massaal zijn gevoerd, worden voor mij twee zaken extra zichtbaar. De totalitaire trekken van het Amerikaanse politie apparaat. En wijd verbreid maatschappelijke en systemische discriminatie en racisme. Naar de dood van George Floyd kijken we vooral binnen de context van de Amerikaanse maatschappij, die gedomineerd wordt door een Amerikaanse president die doelbewust de grenzen van de democratie tart en overschrijdt.

Maar in de context van de boekpresentatie vandaag kijk ik liever naar de situatie in Nederland. Hier hebben we een al jaren slepende discussie over zwarte piet. En er is bijvoorbeeld op de arbeidsmarkt en op de woningmarkt evident discriminatie.

Ik denk de laatste tijd regelmatig terug aan Mitch Henriquez. Hij werd in 2015 in Den Haag, na een muziekfestival, door twee agenten aangehouden en met een nekklem overmeesterd, waarna hij kwam te overlijden. Naar het incident werd onderzoek ingesteld en dit leidde ook deels tot veroordeling. Wat met Mitch Henriquez gebeurde illustreert voor mij dat we in Nederland ook geïnstitutionaliseerd racisme hebben. Gelukkig niet op de schaal zoals in Amerika (daar is alles groter en extremer), maar teveel om het te bagatelliseren. Er was in deze zaak wel vervolging en veroordeling, maar onze rechtspraak, met haar onderbezetting en stukloon, is kwetsbaar. En er is fnuikende systemische discriminatie in het Nederlandse systeem (als het niet bij sommige politiekorpsen is, dan wel bijvoorbeeld bij verkeerscontroles en de belastingdienst) die zich niet eenvoudig laat corrigeren.

Vanuit de blacklivesmatter beweging wordt een appèl gedaan om je uit te spreken, om niet zwijgend toe te kijken. Ik spreek me graag uit. Niet in de vorm van deelname aan demonstraties. Niet vluchtig op twitter. Wel in mijn werk.

Ik doe dat op mijn manier: met milder ironie over de multiculturele samenleving in De dundenker en ook in Oom Ludo, met een terloops maar felle oordeel over Van Heutz. En bij deze, door er aandacht aan te besteden in deze presentatie. Of het genoeg is mag u als lezer of toehoorder beoordelen.

Al deze overwegingen bij de actualiteit en de tijdgeest, roepen bij mij de vraag op: wat voor schrijver wil je zijn? En dat brengt me bij nog één onderwerp uit de actualiteit dat ik wil aanstippen. Afgelopen week deed ik namelijk mijn Harry Potter boeken de deur uit. Ik had geen zin meer om er tegenaan te kijken. Dat kwam omdat ik ze niet kon zien zonder herinnerd te worden aan de kwalijke en vrij fobische opvattingen en uitspraken van auteur J.K.Rowling over transseksualiteit.

Het is logisch dat het me raak – ik ben homo en mijn man is transman. Wie erg dol is op de boeken en minder of geen persoonlijke band met het onderwerp heeft, zal zich wellicht minder aantrekken van de uitspraken van de auteur. Voor mij viel de balans negatief uit. Maar naast dat ik mij persoonlijk betrokken voel bij het onderwerp, gaat dit ook over het schrijverschap. Want; wat voor schrijver wil je zijn?

JKR noemt zichzelf een medestander en een vriend van transseksuelen en iemand die zich goed heeft ingelezen… maar wat ze doet is zich stelselmatig uitspreken tegen transities en tegen het erkennen van de gender identiteit van transseksuelen. Ze is daarmee geen vriend of medestander. Ze is een internationaal zeer bekende auteur, wier woord ver reikt. En ze doet dat in een context waarin transseksuelen internationaal gezien een zeer kwetsbare groep zijn. Hulp en behandeling zijn duur of in het geheel niet voorhanden. Discriminatie en geweld liggen constant op de loer. Er gaat geen week voorbij of er worden transseksuelen om hun gender identiteit vermoord. Het aantal zelfmoorden onder transseksuelen (met name jongeren) is al jaren ongekend hoog. Dat is van belang, want dit is de context waarin JK Rowling haar uitspraken doet. Zij vindt het als wereldbefaamde auteur nodig om de kritische ‘medestander’ uit te hangen. Met dat soort vrienden heb je geen vijanden meer nodig.

Ook als je een fundamenteel andere mening hebt over wat gender is of hoe gender-identiteit werkt, mag je je afvragen: wat voor rol heb je als schrijver in deze wereld? Wat voor onderwerpen kaart je aan, binnen of buiten je werk?

Dat is de vraag die ik mijzelf stel: wat voor rol heb ik als schrijver in deze wereld. Daarbij is JKR in ieder geval niet mijn grote voorbeeld, dat moge duidelijk zijn. Een schrijver die ik bijvoorbeeld wèl bewonder is Ursula LeGuin. Zij laat in haar werk goed schrijverschap en engagement perfect samengaan.

in 2014 ontving zij de Medal for Distinguished Contribution to American Letters. Bij die gelegenheid sprak zij een dankwoord en zei ondermeer:

“. . . I think hard times are coming, when we will be wanting the voices of writers who can see alternatives to how we live now. Who can see through our fear-stricken society and its obsessive technologies to other ways of being, and even imagine some real grounds for hope. We will need writers who can remember freedom—poets, visionaries; the realists of a larger reality. (…) We live in capitalism; its power seems inescapable. So did the divine right of kings. Any human power can be resisted and changed by human beings. Resistance and change often begin in art, and very often in our art: the art of words.”

En zo dringt zich juist in deze periode de vraag aan mij op: wat voor boek wilde ik schrijven? Ik wilde een hoopvol en optimistisch boek schrijven. Het hoeft niet allemaal leuk en vrolijk te zijn, maar ik wil graag in alle polarisatie nuance bieden. Ik wil een andere, nieuwsgierige blik op de wereld bieden. Ik wil bij alle oordelen en meningen wat twijfel zaaien. Want twijfel en nieuwsgierigheid zijn belangrijk: het is de bron van alle wijsheid.

Ik wilde een boek schrijven om te lezen en te herlezen. Om ook na het wegleggen nog even over na te denken. Een troostrijk boek. Een boek dat even zou afleiden van de waan van de dag. Niet omdat het je verdooft of de wereld alleen maar laat vergeten, maar een boek waarna je als herboren die wereld weer tegemoet kan treden.

Ik zal eerlijk bekennen: dat maak ik natuurlijk niet voor iedere lezer waar. Maar voor mij is dit zo’n boek.

Dat gezegd hebbende, wil ik u langzaamaan meenemen van mijn beschouwingen bij onze dagelijkse werkelijkheid naar de werkelijkheid van Oom Ludo. Ik wil een paar dingen met u delen over de totstandkoming van het boek. Over de ontstaansgeschiedenis van het personage Oom Ludo heb ik het al gehad. Maar er is meer. Aan het begin van het boek kijkt Oom Ludo uit zijn raam naar een parkje. Dat parkje speelt bijna de eigenlijke hoofdrol in het boek.

Dat parkje is geïnspireerd op een bestaand park. In Santa Cruz de Tenerife ligt een stadspark van dat formaat, met veel kunstwerken en standbeelden en waterwerken. Met vogels en vlinders en planten uit alle windstreken. Met een spiraalvorming pad dat rechte paden doorkruist.

In het boek wordt dat parkje bedreigd (in het echt gelukkig niet) door de bouw van een flatgebouw.

Zoiets had ik voor ogen

Eerder liet ik mij al het woord ‘wereld’ ontvallen en ‘universum’. Fantasy en SciFi schrijvers kunnen met die termen lezen en schrijven. World-building – het creëren van een eigen, consistente, dramatische wereld is een vereiste bij die genres. Misschien komt het doordat ik ook veel fantasy heb gelezen en geschreven: dat ik in een boek een eigen werkelijkheid creëer, die geloofwaardig en consistent is, die een ‘sense of wonder’ opwekt. Dat is voor mij in ieder boek van belang.

En de wereld die ik schiep overstijgt dit boek. Ik denk niet dat al mijn boeken in precies dezelfde wereld spelen, zo analytisch wil ik er ook niet mee omgaan, maar in ieder geval blijkt dat personages soms uitstekend in meerdere verhalen een rol kunnen spelen.

Voor Oom Ludo had ik een architect nodig, die de gigantische torenflat die op de plek van dat parkje moest komen kon ontwerpen. Ik had nog ergens een architect:

Aegon Talmink in het toneelstuk Emoticon

In 2005 schreef ik het toneelstuk Emoticon (onder de titel Zij is buiten te lezen via de VvL); dat was een moderne hervertelling van het verhaal van Orestes. En in de eerste acte, een vrij klassieke griekse tragedie, werd de koningsrol gespeeld door een architect: Aegon Talmink. Ik speelde die rol zelf. Dat was van tevoren helemaal niet mijn bedoeling geweest, maar we hadden niet meteen iemand voor die rol kunnen vinden. Hij was zowel charmant als vilein. Vriendelijk, maar zeer dominant. Blijkbaar had ik dat als enige voorhanden acteur in mijn register.

Ik denk dat juist omdat ik die rol zelf had gespeeld, ik meteen wist dat toen ik voor Oom Ludo een architect nodig had, Aegon Talmink dat kon zijn. We zouden een andere kant van hem zien. Niet die van de wrede, dominante huisvader, maar die van de werkende architect, de (soort van) kunstenaar. Op zijn manier innemend en welwillend.

Ik had na dat toneelstuk nooit gedacht dat ik ooit nog wat met dat personage zou doen. Maar ineens was het moment daar. Een mooie bijrol voor de architect.

Met andere personages weet ik wel van tevoren dat ik er nog niet klaar mee ben. Voor het toneelstuk Nomaden bedacht ik de excentrieke kunstenaar Mandero Zeno. In mijn hoofd hoort Zeno in het rijtje Damien Hirst, Jeff Koons, Anish Kapoor, Banksy. Gek genoeg kende ik die kunstenaars nog niet allemaal toen ik hem bedacht. Ik had Christo en Warhol in mijn hoofd en dacht: ‘het kan veel gekker en veel, veel extremer’. Tegen de grens van het betamelijke. De grens van het mogelijke. De grens van het voorstelbare. Conceptueel en grensoverschrijdend.

In Nomaden wordt door de personages gespeculeerd dat hun hele verblijf en samenzijn een conceptueel kunstwerk van Zeno’s hand is. De kunstenaar zelf verschijnt niet ten tonele. Na dat stuk was ik niet klaar met Zeno. Hij speelde een paar jaar later een rol in een moordspel. Ik schreef het korte verhaal ‘De laatste vernissage’, waarin hij van zijn overlijden een kunstwerk maakt. Maar zelfs dat verhaal was niet het einde.

In het verhaal van Oom Ludo had ik een kunstexpositie nodig. In een boek dat mede gaat over hoe je naar de wereld kijkt, moest er voor mij ook naar kunst gekeken worden. En de oude beelden in het parkje, beelden uit de neoromantiek, waren niet genoeg. Daar moest iets aan moderne conceptuele kunst tegenover staan.

En daar was Mandero Zeno. Niet eens heel gepland. Hij was er ineens en wilde niet meer weg. En ik ontdekte nieuwe dingen over hem. Dat hij naar een witte muur kan staren alsof hij gelijktijdig de hele wereld ziet en de grote Nietzscheaanse afgrond instaart. En nog veel meer, maar dat mag u zelf ontdekken. Met Mandero Zeno ben ik denk ik ook na Oom Ludo nog niet klaar. Denk ik. De tijd zal het leren.

Het is aan u

Dit zijn maar twee bijrollen in de wereld van Oom Ludo. Er zijn er talloze, grote en kleine. Ik kan er nog veel meer over zeggen en vertellen, maar dat is meer het domein van een leesclub of een college literatuurwetenschap, dan voor een boekpresentatie.

Ik heb gezegd wat er ter introductie over te zeggen valt. Het is nu verder aan de lezer. Het is aan u.

p.s. linkjes om Oom Ludo te kopen staan hier.

Bureaucratie, romantiek en het kijken naar de wereld

Er zitten weer leuke zaken in de pen. Hierbij drie projecten die dit jaar op stapel staan.

De strijdlustige en schijnbaar onvermoeibare Jac Splinter brengt onder de titel “Ja maar meneer ik doe ook maar mijn werk” Het Grote Bureaucratie Vakantieboek uit. Het wordt een boek met een-derde serieuze zaken over bureaucratie, en twee-derde satire en spelletjes. In die laatste categorie schreef ik voor deze uitgave een kort verhaal ‘Het formulier’ en een stuk interactieve fictie in de stijl van de ‘kies je eigen avontuur’ boeken. Meer nieuws over de boekpresentatie (verwacht in april) volgt te zijner tijd, maar bestellen kan nu al bij Jac.

Ik werk op dit moment aan de vertaling van de verzamelde prozagedichten van Clark Ashton Smith (1893-1961). Voor velen is hij wellicht een onbekende. Clark Ashton Smith was schrijver, dichter en beeldhouwer. Als dichter kreeg hij al vroeg erkenning, mede door lof van de dichter George Sterling. Smith wordt gerekend tot de West Coast Romantics naast onder andere Joaquin Miller en Nora May French. Hij wordt ook wel bestempeld als ‘The Last of the Great Romantics’. Als schrijver van korte prozaverhalen was Smith een van “de grote drie” rond het blad Weird Tales, samen met Robert E. Howard en H. P. Lovecraft. Smiths fantasy en science fiction werk werd alom geprezen door zijn collega’s en critici. Zijn werk wordt gekenmerkt door een buitengewoon rijke en sierlijke vocabulaire, een kosmisch perspectief en een zweem van sardonische humor. Alledrie die ingrediënten zijn terug te vinden in zijn prozagedichten. In de komende weken zal ik een paar blogs schrijven over de voortgang van dit project en een paar voorproefjes publiceren.

‘Schrijf je nog wel eens wat?’ vragen mensen me weleens. Jazeker! Afgelopen jaar schreef ik de broodtekst van een groots en meeslepend werk over Oom Ludo. Met mijn vrij bondige stijl is dat netjes 60k aan woorden of ruim 200 pagina’s. Romandikte zeg maar. Wie me op facebook of instagram volgt heeft al eens foto’s met de #oomludo gezien. Dat zijn eigenlijk karakterstudies: een manier om uit te zoeken hoe Oom Ludo naar de wereld kijkt. Waar het boek over gaat?

Oom Ludo kijkt dagelijks uit op een parkje. Op een dag staat er een bord dat er een torenflat wordt gebouwd. Dit brengt hem in beweging: hij gaat op onderzoek uit en organiseert op geheel eigen wijze verzet…

De werktitel is Parkzicht. Het kan ook nog ‘ Het parkje van de windstreken’ worden, of misschien wel ‘De avonturen van Oom Ludo of Het kijken naar de wereld’. Het werk zit in de redigeerfase en ik hoop komende maanden de plannen voor publicatie te kunnen presenteren.

Als ik toch eens briljante achterflappen zou kunnen schrijven

Ik stond in een boekhandel aan zo’n non-fictie tafel en las een paar achterflappen. Al die boeken blijken geschreven door publicisten. Ineens vroeg ik me af: een publicist, wat is dat eigenlijk? Het woord geeft alleen aan dat wat je schrijft ook wordt gedrukt en verspreid, verder niets. Continue reading “Als ik toch eens briljante achterflappen zou kunnen schrijven”

Ik werd vanochtend wakker en had het begin in mijn hoofd

Hij had zijn leven lang gewerkt aan het opknappen van verpauperde woningen. Met wat zo’n beetje zijn laatste ademtocht moest zijn, bekende hij dat hij zo graag eens een nieuw pand had gebouwd, een eigen woning, zodat over honderd jaar of meer anderen zijn bouwsel zouden kunnen restaureren.

‘Maak er wat van jongen,’ zei hij met omfloerste stem. ‘Beloof me dat je je dromen waarmaakt.’

Ik had natuurlijk ja gezegd, want aan een sterfbed zeg je nu eenmaal geen nee, al wist ik dat mijn belofte de facto een leugen was. Dromen najagen, ik had wel wat beters te doen. Je wilt zo’n man toch een goed gevoel meegeven, dacht ik toen nog. Als ik had geweten wat hij in die lange laatste ademtocht nog allemaal aan mijn moeder zou opbiechten, had ik hem waarschijnlijk niet alleen een resoluut nee verkocht, maar ook met liefde een kussen in zijn smoel geduwd.

En zeker niet in een comic sans

Op de een of andere manier doet het gekozen lettertype iets met mijn perceptie van een tekst. Alle documenten die ik schrijf staan in een Palatino Lynotype. Dat is een lettertype waar ik me werkelijk nooit aan erger. De italic is er ook mooi van. In alle verschijningsvormen is het woordbeeld in evenwicht. Onderkast, kleinkapitaal, kopjes, broodtekst. Prachtig. Continue reading “En zeker niet in een comic sans”

Een nieuw verdienmodel voor schrijvers

Een schrijver die nadenkt over zijn eigen toekomst, moet nadenken over een ander verdienmodel. Hoe groter het aandeel van het e-boek, hoe meer de boekenbranche de verschuivingen zal laten zien die de muziekindustrie de afgelopen tien jaar heeft doorgemaakt.  Continue reading “Een nieuw verdienmodel voor schrijvers”