Een duizendpoot heeft nooit een writersblok – ja ja

Voor De Mercuriuskop knauw ik al enige weken op een goede opening. De rest van het verhaal is in mijn hoofd al een heel eind gevorderd. De personages, de verhaallijn, een paar mooie wendingen: het begint allemaal een antwoord te geven op de vraag wat voor verhaal ik eigenlijk wil vertellen. Maar waar begin ik?

Een goede beginzin omvat als het ware het hele verhaal. Een uitspraak van die strekking wordt toegeschreven aan Gabriel García Márquez. Ik vond dat een mooie leidraad en bij het schrijven van Gordon Hauspie had ik zo’n zin. Die vormde een bron van inspiratie en een toetssteen. Hij overleefde de laatste redigeerronde niet. Ik schrapte hem en wat er nu staat lijkt verdacht veel op wat al die tijd de tweede zin van het boek was. Meer schrijvers schijnen dat te doen, soms met hun hele eerste hoofdstuk.

Die ervaring heeft me wat onzeker gemaakt. Ik weet dat ik me eigenlijk niet zo druk zou moeten maken om de opening van het boek. Die eerste pagina’s kunnen (net als de titel en de achterflap) het beste achteraf geschreven worden. Maar het laat me nog niet los. Misschien is dat wel omdat ik in mijn hoofd steeds met de gedachte speel het boek via tenpages.com aan de man te brengen en daar lijken ze zich amper bewust te zijn van het feit dat je een boek niet altijd van kaft tot kaft schrijft.

Ik wil dat loslaten en mijn onbevangenheid hervinden. Dat komt vanzelf, dat weet ik wel, als ik even afstand neem. En gelukkig kan ik het me permitteren om dit dilemma even te laten bezinken. Er is geen haast: ik schrijf verder aan ‘Onze loodgieter’ en de eenakter voor Hollandse Nieuwe. En dan komt die – voorlopige – opening een van de komende weken vanzelf.

Geef een reactie