Toen ik het schrijven van de roman Gordon Hauspie had afgerond, ontdekte ik tot mijn schrik dat ik een soort autobiografie had geschreven. Niet van de gebeurtenissen in mijn leven, maar van, zeg maar, mijn gedachtengoed. Gordons vader was een afspiegeling van mijn duisterste gedachten. Ik was als Gordon op zoek gegaan naar de bron van mijn eigen creativiteit. Ik vind het heerlijk om af en toe met een glas wijn mijn eigen werk te ontleden en te psychologiseren. Ik ben een volleerd huis-tuin-en-keuken psycholoog.
Op andere momenten tijdens het schrijfproces vind ik dat soort vragen naar wat er woelt en kroelt in mijn onderbewuste heel oncomfortabel. ‘Wat is de noodzaak, de voortstuwende kracht die je dwingt om dit verhaal te schrijven.’ Thomas Verbogt stelde die vraag gisteravond met klem. ‘Denk daar maar eens over na.’
Ik had net een exposé gegeven over mijn te schrijven tragedie. Moord en doodslag, seks en drugs, met een Oedipus-thema. Ik wil helemaal niet weten waarom ik de noodzaak voel om daar over te schrijven.
Toch wil ik het niet afdoen met een gemeenplaats of goedkope kwinkslag. ‘Als ik er over schrijf, dan hoef ik het zelf niet meer te doen,‘ zou ik kunnen zeggen. Of: ‘Ik liet me inspireren door een krantenartikel.’ Ja ja.
Het is hoe dan ook mijn fascinatie. Mijn strijd. Mijn pijn. Het kind in mij. De ouder in mij. Mijn ego en superego. De hele familie in mijn hoofd. Ze moeten allemaal zien om in vrede samen te leven. En schrijven helpt daarbij.